Bijtje Zoem zoekt een bloem

Bijtje Zoem vliegt in het rond.
Hij zoekt een mooie bloem. Een bloem om nectar uit te halen. Daar kan hij honing van maken.

Hij ziet veel bloemen. Bijtje Zoem kan niet kiezen.
Hij vliegt van de ene naar de andere bloem. Maar hij blijft nergens zitten.
Een bloem vindt hij te klein, de andere te groot.
Deze bloem is te dik, die te dun. Bijtje Zoem is moe.

Hij rust uit op het gras.
‘Zo, Bijtje Zoem, wat doe jij op het gras?’ vraagt zijn vriendje, Vlinder Vrij.
‘Ik weet niet welke bloem ik moet kiezen,’ zegt Bijtje Zoem.
‘Zal ik je helpen? Ik vind die rode bloem heel mooi. Hij ruikt ook lekker.’
‘Nee, ik houd niet van rood.’
‘En deze paarse bloem? Volgens mij zit hij vol nectar.’ Dat zegt de vlinder weer.
Ook al niet goed.
‘Daar hebben al zo veel bijen opgezeten.’
Bijtje Zoem is een zeurpiet.

‘Weet je wat? zegt Vlinder Vrij, blijf jij maar lekker op het gras zitten.
Ik vlieg weer verder. Daag.’

Bijtje Zoem is alleen. Hij denkt na. Eigenlijk heeft Vlinder Vrij wel een beetje gelijk.
Hij heeft altijd wel iets te zeuren.

Hij vliegt omhoog en kijkt naar de bloemen. Ze zijn allemaal mooi. Ze ruiken heerlijk.
Op de eerste gaat hij zitten en haalt er nectar uit.
Hij vliegt naar de korf.

Onderweg komt hij Vlinder Vrij tegen.
‘Je had gelijk, zegt hij. Ik was een zeurpiet.’
‘Dat zijn we allemaal wel eens,’ antwoordt Vlinder Vrij en samen vliegen ze verder.

Post navigation