De afwas

‘Ik heb geen zin in de afwas’, zegt Keesje tegen zijn moeder. Zijn moeder kijkt hem aan.
‘Je hebt zelf belooft om het te doen’, antwoord moeder.
Keesje gooit de afwasborstel in de gootsteen en rent naar boven.
‘Nou wordt ie helemaal mooi. Nog weglopen ook’. Moeder gooit de handdoek op het aanrecht en loopt achter Keesje aan.
‘Kom onmiddelijk naar beneden, jongeman. Je gaat afwassen, of je nu wilt of niet’.
Met grote stappen stapt moeder door de gang naar de kamer van Keesje. Maar ze ziet hem niet.
‘Waar ben je? Ben je misschien in de kast?’.
Moeder doet de kast open, maar Keesje is daar niet. Dan kijkt ze onder het bed, maar daar is hij ook al niet.
‘Waar is die grote deugniet? Als ik hem te pakken krijg, dan is het niet best’.

Moeder kijkt achter de gordijnen, maar daar is Keesje ook al niet.
Dan hoort ze giegelen. Het komt van zolder.
Het giegelen wordt steeds luider en ook hoort moeder een stem.
‘Aha, Keesje is dus op zolder. Daar zal ik dan eens heen’.
Moeder gaat zo snel als ze kan de trap op naar zolder. Ze ziet Keesje in zijn huisje.
Op haar tenen sluipt moeder dichterbij en kijkt dan door het raam. Er verschijnt een grote glimlach op haar gezicht.

‘Het is bijna niet te geloven’, fluistert moeder zachtjes. ‘Hij is aan het afwassen in zijn eigen huisje’.
Als moeder in haar handen klapt, schrikt Keesje.
‘Moeder?’, stottert keesje.
‘Moeder, het spijt me dat ik geen zin had in afwassen. Maar ik wou eerst in mijn eigen huisje afwassen. En daarna ga ik jou helpen, ok?’

‘Dat is goed jongen’, antwoord moeder. ‘En dan ga ik jou nu helpen’.
Samen doen ze de afwas in het huisje van Keesje en als ze klaar zijn, doen ze de afwas in de keuken van moeder.

Post navigation