De Kruimelwinkel van Meneer Mierielja

Ergens in ons land is een klein stadje en dat heet Lindewiek. En daar woont de mierenfamilie Mierielja. Een vader en moeder met een hoop mierenkindertjes en ze hadden een oma en een opa, een bende ooms en tantes en die hadden weer een hoop kindertjes. Allemaal neefjes en nichtjes. Het was dus een hele gezellige familie zo met elkaar. Maar je snapt wel dat er een hoop eten nodig is voor die grote familie. En daar was juist nogal moeilijk aan te komen. 

Altijd waren ze druk in de weer om eten te verzamelen bij de huizen, maar overal werden ze weggejaagd. De mensen in Lindewiek waren heel erg aardig maar niet als het om miertjes ging. Als ze in de gaten hadden dat de familie Mierielja weer in hun tuinen rond marcheerde, dan veranderden ze opeens in heel onaardige mensen. Ze haalden emmers nogal warm water om over ze heen te gooien en dan ging de bezem erover heen. Of ze kochten lokdoosjes waaraan een hele hoop van onze dappere miertjes omkwamen.

De familie Mierielja had dus een hoop verdriet gehad. Maar nooit zaten ze bij de pakken neer. Altijd maakten ze het er het beste van. En binnen de kortste keren werden er weer een hele boel mierenkindertjes geboren en de familie werd weer groot en sterk tot groot verdriet van de inwoners van Lindewiek. Opa Mierielja had alle familieleden bij elkaar geroepen en hen gewaarschuwd dat ze voortaan uit de buurt van emmers water en lokdoosjes moesten blijven. De mensen zeiden dat er een vreselijke mierenplaag heerste in hun stadje en hoe onvriendelijk ze ook waren, de miertjes bleven terugkomen alsof er niets aan de hand was. Is dat dapper of niet soms? Zelfs de mensen moesten stiekem diep in hun hart toegeven dat het toch wel dappere diertjes waren. Zelf zouden ze de moed allang opgegeven hebben.

Maar op een dag, had de familie Mierielja helemaal geen eten kunnen vinden. Veel bewoners hadden de deur op slot gedaan en de spleetjes dichtgestopt met reepjes plakband. Overal rond de huizen lagen weer die vreselijke lokdoosjes. Dus ze gingen er met een weide boog omheen zoals opa hen geleerd had. Ze hadden al de zoveelste tuin bezocht met hun magere lijfjes van de honger, maar opeens hoorden ze een zacht stemmetje. De hele rij bleef verschrikt stilstaan en ze keken omhoog.

Een lief klein meisje met dunne blonde vlechtjes stond over hen heen gebogen. “Weten jullie wel dat jullie hier helemaal niet mogen komen?” Vroeg ze. De hele rij miertjes knikte en bogen verdrietig hun hoofden. Maar een klein kleutermiertje stapte uit de rij naar voren: “Ik heb honger,” zei ze, “ik heb zoooo’n honger.” Dikke mierentranen rolden over haar wangetjes. Het meisje zweeg verschrikt en kreeg medelijden. Ze begreep dat de mieren net zo goed als de mensen eten moesten hebben. Maar hoe moest ze hen helpen? Het liefst zou ze haar moeder om hulp willen vragen, maar dat kon niet want ze had overal lokdoosjes neergezet en was heel boos op die lelijke mormels zoals ze hen noemde. “Ik zal nadenken,” zei ze, “wat ik eraan kan doen.” Ze haalde een suikerklontje uit haar zak. “Hier hebben jullie alvast wat.” Ze verkruimelde het klontje en legde het voor de miertjes neer. Allemaal verdrongen ze zich om de kruimels en het werd een heerlijk smulpartijtje. Wat werden ze uitgelaten en vrolijk. De rest verzamelden ze zoveel als ze dragen konden voor opa en oma en nog enkele familieleden die thuis waren gebleven. Ze bedankten haar en vroegen hoe ze heette. “Fleurtje,” zei ze “en ik zal wat bedenken hoor,” riep ze hun na toen de stoet vertrok.

Die avond kreeg Fleurtje een prachtplannetje. “Als alle mensen nu eens hun broodkruimeltjes bewaarden voor de miertjes en suikerkorreltjes en nog meer lekkere hapjes en die bij hen brachten,” bedacht ze. “Als de miertjes dan beloven dat ze niet meer in hun tuinen en huizen zouden komen?” Toen moeder haar die avond naar bed wilde brengen vertelde ze over de mierenfamilie in hun tuin “maar ze zijn weer naar hun huis gegaan hoor,” zei ze snel toen haar moeder boos keek, en vertelde het plannetje wat ze bedacht had. Haar moeder luisterde aandachtig. “Lieverd,” zei ze, “Dat is nog eens een goed plan. Morgen moet je op school alle kinderen hier over vertellen en alle kinderen moeten het hun ouders vertellen. En in de hele stad overal briefjes ophangen.” “Fleurtje knikte. “We moeten een grote inzamelingsactie houden.”

En zo kregen alle kinderen op school erover te horen, alle ouders hoorden erover, ja heel Lindewiek hoorde ervan, zelfs burgemeester Lindegroen was in zijn schik en liet een grote advertentie zetten in de Lindewiekse krant. Het was het nieuws van de dag. Fleurtje werd een heldin van de mieren. Ze zou hen van de hongerdood redden, maar ook was zij een heldinnetje van heel Lindewiek. Zij had iedereen van de mierenplaag gered. Er kwam een prachtige foto van haar in de krant te staan. Die komende dagen verzamelde iedere inwoner zijn kruimeltjes brood en er kwam een hele berg suikerkorreltjes. Alles werd op het schoolplein afgeleverd. Maar het was zo verschrikkelijk veel. Er was genoeg voor mieren in andere stadjes en dorpen in de omgeving. De Burgemeester had in de krant laten schrijven dat voortaan niemand ooit nog zijn broodkruimels mocht weggooien. Zelfs niet voor de vogels buiten. Die moesten het met ander eten stellen.

En zo kreeg een blije familie Mierielja te horen dat er voortaan eten in overvloed voor hen zou zijn als zij zouden beloven dat zij niet meer in de tuinen en huizen van de mensen zouden komen. En dat beloofden ze maar al te graag. De kruimels zouden iedere dag tegen de avond, aan de rand van de stad worden gebracht waar het grote mierenhuis van de familie was. Maar er waren veel te veel kruimels en veel te veel suiker. De bakker van Lindewiek had al zo veel broodkruimels voor een heel mierenweeshuis. En toen bedacht opa Mierielja een ander plan. “We openen een broodkruimeltjeswinkel, want er zijn nog veel meer mierenfamilies. Dan kunnen ze kruimeltjes bij ons kopen.” De hele stad vond het een goed plan. De Burgemeester stond er van te kijken. Die verstandige mieren toch.

Opa vond dat zijn oudste zoon in de winkel moest staan met zijn vrouw. De rest van de familie moest meehelpen om alles in orde brengen en dagelijks de winkel netjes en schoon te houden en reklameborden maken. De kruimels moesten in kleurige verpakkingen komen. Er was genoeg te doen. De hele mierenfamilie hielp mee om de winkel op te zetten, zelfs de kleintjes hielpen ijverig mee en het duurde niet lang of de winkel kon worden geopend. En daar lagen in prachtige gekleurde verpakkingen allerlei broodkruimels, Witbroodkruimels, volkorenbroodkruimels, krentebolletjeskruimels, stokbroodkruimels zowel bruine en witte, maanzaadbroodkruimeltjes, tarwebollenkruimeltjes. Er waren soorten, teveel om op te noemen. Ook waren er verschillende soorten suikers, gewone witte en rietsuiker en witte en bruine basterdsuiker en kleine kuipjes met honing.

Boven de winkelruit kwam een groot bord te hangen: “De Kruimelwinkel van Meneer Mierielja” stond er met sierlijke letters. De Burgemeester en Fleurtje mochten samen het lint doorknippen om de winkel te openen. De Burgemeester omdat hij nou eenmaal de baas in het stadje was en Fleurtje omdat zij het stadje en de mieren gered had. En toen was de winkel geopend. Dat er in Lindewiek een Kruimeltjeswinkel was geopend, ging als een lopend vuurtje door de omgeving en overal kwamen mierenfamilies vandaan om inkopen te doen bij meneer Mierielja. Dat was een hele gebeurtenis, vinden jullie ook niet? Soms kom ik in Lindewiek en wie weet hoor ik nog eens zo’n aardig verhaal.

Post navigation