Merel

‘Mama, vind jij Merel een mooie naam?’ Merel gaat naast haar moeder op de bank zitten. De televisie staat aan, haar moeder kijkt naar het journaal. ‘Waarom vraag je dat, lieverd?’ zegt haar moeder. ‘Nou,’ begint Merel, ‘vandaag op school zei Rik dat Merel een stomme naam is.’ Merels moeder zet de televisie uit met de afstandsbediening en kijkt Merel aan. ‘Zei Rik dat echt?’ Merel knikt. ‘Hij zei dat Merel een stomme naam is, omdat het de naam van een vogel is.’ ‘En waarom zei Rik dat? Zei hij dat zomaar?’ ‘Niet zomaar,’ zegt Merel, ‘ik zei eerst dat ik zijn oorbel stom vond, en toen zei hij dat mijn naam stom is.’ Ze grinnikt. ‘Dat was niet erg aardig van je,’ zegt haar moeder. ‘Maar het was ook niet aardig van Rik om zoiets te zeggen.
Papa en ik vonden het juist een hele mooie naam, daarom hebben we je zo genoemd. Een merel is een vogel die prachtig kan zingen.’ Merels moeder staat op.

‘Kom, ik breng je naar bed.’ De volgende ochtend wordt Merel al vroeg wakker. Ze kijkt op de klok boven haar bed. Kwart voor zeven. Het is nog helemaal stil in huis. Papa en mama slapen nog, denkt Merel, want het is vandaag zaterdag en dan slapen ze altijd uit. Buiten is het niet meer stil. Merel hoort de vogels fluiten. Ze kruipt uit bed, trekt haar pantoffels aan en loopt naar het raam van haar slaapkamer toe. Onder het raam staat een stoel. Merel klimt erop en trekt de gordijnen voorzichtig open. Het is al bijna helemaal licht buiten. Voor het raam van Merels slaapkamer staat een grote dennenboom. In de boom zit een zwarte vogel met een gele snavel en donkere kraaloogjes. Merel weet dat het een merel is. Een mannetjesmerel. Haar moeder heeft haar dat een keer uitgelegd. Een mannetjesmerel is zwart met een gele snavel en kan heel mooi zingen. Een vrouwtjesmerel is helemaal bruin.

Merel kijkt naar de merel in de dennenboom. Ze probeert niet te bewegen, zodat de merel haar niet opmerkt. Anders zou hij van haar schrikken en wegvliegen. De merel zingt. Hij zingt heel mooi en hij zingt iedere keer iets anders. ‘Hallo meneer Merel,’ zegt Merel zachtjes, ‘ik heet ook Merel. Maar ik kan niet zo mooi zingen als jij. Ik ken ook niet zoveel liedjes. En ik kan niet vliegen zoals jij. Vind je vliegen leuk? Ik denk dat het wel leuk is….’ ‘Ik weet wel zeker van wel!’ zegt opeens een stemmetje. Merel springt van schrik van de stoel af en kijkt de kamer rond. Niemand te zien. ‘Wie…is daar?’ vraagt ze. ‘Ik ben hier, op de vensterbank,’ zegt het stemmetje. ‘En je hoeft niet bang te zijn, ik doe je niks!’

Merel kijkt naar de vensterbank onder het raam, maar ze ziet niemand. ‘Ik ben hier, achter de gordijnen,’ zegt het stemmetje. Merel gaat weer op de stoel staan en kijkt op de vensterbank achter de gordijnen. Op de rand van de vensterbank zit een klein vrouwtje, iets groter dan een muis. Ze draagt een groene jurk tot aan haar enkels en een gele hoofddoek op haar hoofd. Aan haar voeten heeft ze houten klompen. ‘Wie ben je?’ vraagt Merel. ‘Ik heet Saar.’ ‘Ben je een kabouter?’ ‘Een kabouter?’ giechelt Saar. ‘Wat is dat?’ ‘Kabouters zijn hele kleine mensen, net zo klein als jij.’ ‘Ik ben niet klein,’ zegt Saar beledigd. ‘Jij bent groot, dat is iets heel anders!’ ‘Sorry,’ zegt Merel vlug, ‘ik bedoelde het niet onaardig.’ Saar lacht weer. ‘Geeft niks, je moet de dingen gewoon in hun juiste proporties zien.’ ‘Propporsies?’ zegt Merel. ‘Ach, laat maar,’ zegt Saar, ‘ik klets maar wat. Maar ik kom hier niet om te kletsen, er moet gewerkt worden!’

Saar gaat op de vensterbank staan en stroopt haar mouwen op. ‘Zeg het maar, wat moet ik doen?’ Merel kijkt verbaasd naar Saar. ‘Schiet een beetje op kind, ik heb nog meer te doen,’ zegt Saar ongeduldig. ‘Ik snap het niet,’ zegt Merel. ‘Wat niet? Weet je niet wat ik ben? Hebben je ouders je niet over ons verteld?’ Merel schudt haar hoofd. ‘Wat bedoel je met “ons”?’ vraagt ze. Saar zucht. ‘Oké, oké, ik zal van voren af aan beginnen.’ En ze gaat weer op het randje van de vensterbank zitten.

Dan begint ze te vertellen: ‘Ik ben een van de Wou. De Wou zijn mannen en vrouwen net zo groot als ik. Ons werk is om wensen te vervullen. Wij reizen de hele wereld over om van ieder kind één wens te laten uitkomen. Toen jouw vader en moeder klein waren, is er ook iemand van ons bij hen geweest. Daarom dacht ik dat ze jou wel verteld hadden over de Wou. Maar ik denk dat ze ons vergeten zijn.’

‘Kom jij mijn wens vervullen?’ vraagt Merel. Saar knikt trots. ‘Ja, dat is mijn destinatie voor vanmorgen. Dus zeg het maar!’ ‘Wat is desti…destilatie?’ Saar haalt haar schouders op. ‘Weet ik niet. Maar dat zei mijn vader altijd.’ ‘Waarom praat je steeds met van die moeilijke woorden?’ vraagt Merel. Saar kijkt verdrietig naar beneden. ‘De andere Wou praten ook altijd met moeilijke woorden, die ik niet begrijp. Maar ik durf nooit te vragen wat die woorden betekenen, want dan denken de andere Wou dat ik dom ben. Dus doe ik net alsof ik die moeilijke woorden begrijp en gebruik ik ze zelf af en toe ook.’ Saar snikt en haalt een piepklein zakdoekje uit een zak van haar jurk.

‘Ik begrijp ook wel eens iets niet op school,’ zegt Merel, ‘maar dan vraag ik het altijd aan onze meester.’ ‘En vindt hij je dan niet dom?’ vraagt Saar verbaasd. ‘Nee,’ zegt Merel. ‘Maar ik vind jou ook niet dom! Ik vind je juist knap.’ ‘Echt waar?’ Saar droogt haar ogen met haar zakdoek. Merel knikt. ‘Het is toch heel knap van je, dat je al die wensen van kinderen kunt vervullen?’ Saar stopt haar zakdoek weer in haar zak. ‘Vind je dat echt?’ Merel knikt weer. ‘Ja, echt!’ Saar kijkt weer wat vrolijker.

‘Weet je al wat je wilt wensen?’ vraagt ze aan Merel. Merel denkt na en kijkt uit het raam naar de dennenboom. De merel die zo mooi zong, is weg. ‘Kun je een merel van me maken?’ vraagt ze. ‘Of een andere vogel?’ ‘Een echte merel maken van Merel….’ zegt Saar langzaam, terwijl ze nadenkt. ‘Nee,’ zegt ze, ‘dat kan niet.’ ‘Kan je niet toveren dan?’ vraagt Merel teleurgesteld. ‘Jawel,’ antwoordt Saar, ‘maar ik mag van de Wou geen kinderen in dieren veranderen, want ik kan ze daarna niet meer terugveranderen.’ ‘Waarom niet?’ zegt Merel verbaasd. ‘Als je me in een merel kunt veranderen, kun je me toch ook weer terugveranderen?’ Saar schudt haar hoofd. ‘Je mag maar één wens doen. Als je wenst om een vogel te worden, mag je daarna niet meer wensen om weer een mens te worden. Want dat zouden bij elkaar twéé wensen zijn!’ ‘En als ik wens om eventjes een vogel te zijn?’ Saar knijpt haar ogen tot spleetjes en kijkt Merel aan. ‘Probeer jij mij voor het lapje te houden? Als je eerst een vogel wil zijn en daarna weer een mens, zijn het nog steeds twee wensen!’ ‘Oh,’ zegt Merel, ‘sorry.’ Ze zucht en leunt met haar ellebogen op de vensterbank.

‘Maar,’ gaat Saar verder, ‘ik kan er wel voor zorgen dat je gemachtigd bent om te vliegen.’ ‘Wat?!’ Merel komt overeind. ‘Sorry, ik bedoel dat ik kan maken dat jij kunt vliegen,’ zegt Saar. ‘Wil je dat?’ Saar kijkt Merel aan met twinkelende ogen. Merels ogen beginnen ook te twinkelen bij het idee om te vliegen. ‘Ja!’ roept ze. ‘Oké!’ roept Saar, ‘daar gaat ie dan!’ Saar staat op en schudt met haar rechterarm. Uit haar mouw komt iets wat lijkt op een speld. Ze neemt het in haar linkerhand en steekt het omhoog. ‘Mijn toverstaf!’ zegt ze trots. ‘Okidokijo Merel, strek je armen maar uit naar voren!’ Merel moet lachen en strekt haar armen uit. Saar zwaait met haar toverstaf. Vanuit de punt van de toverstaf vallen glitters in allerlei kleuren op Merels handen en de mouwen van haar pyjama. ‘Dat is vliegspul,’ zegt Saar. ‘Daarmee kun je vliegen.’ ‘Het kriebelt,’ giechelt Merel. Saar knikt. ‘Ja, dat hoort. Dan weet je dat het werkt. Zo, dit is wel toereikend voldoende – ik bedoel: dit is wel genoeg.’ Saar schudt met haar toverstaf en er komen geen glitters meer uit.

‘Kan ik nu vliegen?’ Merel zwaait met haar armen op en neer als een vogel. Saar begint te lachen. ‘Ha ha, zó kun je niet vliegen! Je bent toch geen vogel, je bent nog steeds Merel!’ ‘Ik snap niet wat hier zo leuk aan is,’ zegt Merel beledigd. ‘Hoe moet ik dan vliegen?’ ‘Gewoon, zoals je zwemt!’ antwoordt Saar. ‘Je moet op de vensterbank gaan zitten met het raam open en je benen naar buiten. Dan zet je je af en strek je je armen uit naar opzij. Zo kun je zweven. En als je ergens heen wilt vliegen, doe je net of je aan het zwemmen bent en dan ga je vooruit.’ ‘Zwemmen in de lucht dus,’ zegt Merel. Saar knikt en ze zwaait opnieuw met haar toverstaf. Deze keer komen er geen glitters uit, maar vonken. Het lijkt net een klein beetje vuurwerk. De vonken komen terecht op het raam, en het raam gaat langzaam open. ‘Ga je gang,’ zegt Saar, ‘en veel plezier! Ik ga er weer vandoor.’

‘Ga je nu al weg?’ vraagt Merel verbaasd. ‘Ja, natuurlijk, ik heb nog meer te doen!’ Saar stopt haar toverstaf weer terug in haar mouw. ‘O ja, voordat ik het vergeet: het vliegspul werkt totdat je volwassen bent. Dan is het uitgewerkt.’ ‘Waarom?’ vraagt Merel Saar haalt haar schouders op. ‘Weet ik niet, dat is gewoon zo.’ ‘En wanneer ben ik volwassen?’ Saar glimlacht en haar ogen twinkelen weer. ‘Je bent volwassen als je niet meer gelooft in kleine vrouwtjes en mannetjes die je wensen komen vervullen.’ ‘Dan word ik nooit volwassen!’ zegt Merel. Saar zucht. ‘Dat zegt iedereen. Maar als ze ouder zijn, worden ze het toch, en geloven ze niet meer in ons. Ze vergeten ons gewoon. Net als je ouders.’ ‘Maar ik niet, ik zal je niet vergeten, Saar!’ zegt Merel vastbesloten. Saar kijkt Merel aan. ‘Ik hoop het, Merel. Tot ziens!’ En met een plop! verdwijnt Saar, zomaar in het niets. ‘Dag Saar!’ zegt Merel zachtjes, en ze kijkt nog even naar de plek waar Saar verdwenen is.

Dan gaat ze op de vensterbank zitten met haar benen uit het raam. Het is al best warm buiten. Zou het echt werken? denkt ze. Merel kijkt naar haar handen en de mouwen van haar pyjama. Op haar handen zitten nog steeds glitters, maar op haar mouwen zijn ze verdwenen. Ze stroopt haar mouwen op en ziet dat de glitters die op haar mouwen zaten, nu op haar armen zitten. Dan zet ze zich af van de vensterbank en spreidt haar armen. Ze zweeft! Ze kan echt vliegen! Merel vliegt langs de dennenboom en over de tuin. Ze vliegt over de tuin van de buren. De buurman is net wakker en kijkt uit het raam. Hij ziet Merel vliegen, maar hij heeft zijn bril niet op. ‘Wat een grote vogel is dat,’ zegt hij tegen zichzelf. Merel vliegt naar de kerktoren en dan… vliegt ze nóg hoger.

‘Ik ga naar de wolken!’ roept Merel. En daar gaat ze. Hoger en hoger, naar de wolken. Vanaf de grond kun je Merel al bijna niet meer zien. Ze is als een stipje in de lucht. En dan….plop!… is ze in de wolken verdwenen.

Post navigation