De boze tovenaar

Er is een boze tovenaar in de stad geweest.
Die ging de rust verstoren op een heel gezellig feest.
Eerst zag je niets, maar na een heleboel kabaal
stond hij daar midden in een wolk in een overvolle zaal.

Hij zwaaide met zijn toverstaf en zei toen heel gemeen:
‘Ik ga jullie betoveren, en luister wee degeen,
die er tussen uitknijpt, want die tover ik heel vlug
in een griezelige spin of in een enge langpootmug.

De tovenaar ging toveren en sprak toen heel bedeesd
Een hele nare toverspreuk op het zo gezellig feest.
De mensen werden angstig, en ze riepen: O, wat nou?
Iemand moet ons helpen, och, wie helpt ons nu toch gauw?

En daar begon de narigheid, de tovenaar hij zei:
De gastvrouw die verander ik in een scharrelei!
En Gup de goudvis, Woef de hond en Poezenel de kat
Tover ik, Simsalabim, om in een voordeurmat!

Het was toch wat, die tovenaar, hij kon er wel wat van.
Even later veranderde hij Kim in een snelkookpan.
En Lennart had veel pech want hij werd een bloemenvaas
En Paultje moest de tuin in want hij werd een echte haas.

En niemand, maar dan niemand, werd een toverspreuk bespaard.
Ook Leontien niet, want zij werd een grote slagroomtaart.
Ze werd toen opgegeten door een gulzig klein dik ventje
Die op zijn beurt betoverd werd in een verschrompeld krentje.

Maar toen kreeg de tovenaar ineens heel veel verdriet.
Want iemand om mee te spelen, nee, die was er nu dus niet.
Door al dat getover was de tovenaar alleen.
Allemaal gekke dingen, maar geen mensen om hem heen.

Hij kon nog één ding toveren en dat deed hij heel vlug.
Hij toverde alle mensen één twee drie zo weer terug.
Alleen het kleine meisje, het taartje Leontien.
Die hebben ze hierna helaas nooit meer terug gezien.

Post navigation