De rode olifant

Er was eens een dikke olifant. Het was geen gewone olifant want een gewone olifant is grijs. Nee, deze olifant was rood, behalve zijn staart want die was blauw. Op een dag besloot de olifant eens een wandeling te maken door het grote kleurenbos. Hij pakte zijn paarse rugzak en stopte daar wat eten en drinken in voor onderweg. Olifanten hebben namelijk altijd honger en dorst. Vooral rode olifanten. En daar ging de olifant…

‘Goedemorgen’, zei de rode olifant tegen de groene leeuw. ‘Goedemorgen olifant, alles goed?’ vroeg de groene leeuw, terwijl hij zich eens heerlijk uitrekte. ‘Ja prima, ik ga vandaag eens een wandeling maken in het grote kleurenbos. Heb je soms zin om mee te gaan?’ Dat wilde de groene leeuw wel. En zo gingen de rode olifant en de groene leeuw op pad.

Na een tijdje hoorde ze een heleboel geschreeuw. Het kwam uit de bomen. ‘Zeg, wat is dat hier voor een herrie?’ schreeuwde de groene leeuw naar boven. Met een hoop gekraak en gedoe kwamen tussen de bladeren door ineens twee paarse apenkoppen tevoorschijn. ‘O sorry groene leeuw, we waren aan het spelen in de bomen. We hadden niet in de gaten dat we zo’n lawaai maakten. Wat doen jullie?’ vroegen ze nieuwsgierig. ‘Wij gaan naar het grote kleurenbos. Jullie mogen wel mee hoor!’ zei de rode olifant. En zo sloten ook de paarse apen zich aan bij de rode olifant en de groene leeuw.

Rustig liepen ze verder richting het grote kleurenbos. Opeens struikelde de rode olifant. Hij viel met zijn dikke rode buik pardoes op de grond. ‘Zeg, wat is dat nu weer?’ bromde de groene leeuw, terwijl hij de rode olifant overeind hielp. ‘Sorry, maar ik lag hier gewoon lekker te slapen. Ik kan het toch niet helpen dat die rode olifant zijn poten niet optilt!’ sliste een gele slang. De slang keek eens goed naar alle dieren. ‘Wat zijn jullie eigenlijk aan het doen?’ vroeg de gele slang. ‘Wij gaan naar het grote kleurenbos’ riepen de paarse apen. ‘Ga je ook mee?’ Dat wilde de slang wel. Het was al weer een tijd geleden sinds hij in het bos was geweest.

Na een tijdje kwamen ze aan bij het grote kleurenbos. Nu weet je vast dat in een gewoon bos de bomen groen zijn. Nou in het grote kleurenbos niet. Er waren groene bomen, roze bomen, witte struiken, blauwe takken. Kortom alles wat de dieren zagen had een mooie kleur. Ze werden er stil van. ‘Weet je wat’, fluisterde de olifant, ‘we gaan hier even zitten om uit te rusten. Dan krijgen jullie van mij allemaal een lekker koekje.’ En de rode olifant haalde koekjes uit zijn paarse rugzak.

Terwijl ze lekker zaten te smikkelen, hoorden ze een zacht geritsel in de struiken. Eerst dachten ze het de wind was die door de bladeren blies, maar dat kon niet. In het grote kleurenbos waait het namelijk nooit. En het regent er ook nooit want anders zouden alle kleuren wegspoelen. De paarse apen zochten in de struiken maar konden niets vinden. Ook de groene leeuw kon niets ontdekken. Na een tijdje besloten ze verder te lopen. Maar waar ze ook liepen, overal hoorden ze het geritsel. Ze zagen niet hoor, maar ze hoorde wel steeds iets.

De gele slang was het zat. Hij sliste ‘zeg kom eens tevoorschijn, in plaats van ons te achtervolgen.’ En weer volgde een ritselend geluid. Eerst zagen ze niets, maar plots, vanachter de bladeren, kwam een vlindertje aan gevlogen. ‘Sorry,’ snikte het vlindertje, ‘maar ik ben zo verdrietig en ik wilde jullie niet lastig vallen.’ ‘Waarom huil je vlindertje?’ vroeg de rode olifant. ‘Nou kijk eens goed naar mij,’ riep het vlindertje. ‘Ik heb geen kleur. Helemaal niets, zelfs geen mooie stippen.’ De dieren keken eens goed naar het vlindertje. Inderdaad! Dat was raar, het vlindertje had helemaal geen kleur. En dat in het grote kleurenbos. ‘Ik zag jullie lopen en jullie hebben allemaal van die mooie kleuren. En die wil ik ook,’ snikte het vlindertje. Ach wat een verdriet!

‘O, maar daar weet ik wel wat op hoor,’ zei de rode olifant. Uit zijn paarse rugzak pakte hij een kwast. ‘Ga maar op deze tak zitten, dan zullen we eens kijken of we van jou een mooie vlinder kunnen maken.’ De groene leeuw, de paarse apen en de gele slang ging op een rij staan. Zo kon de rode olifant goed zien wat voor een kleur iedereen had. Met zijn kwast nam hij een beetje groen van de leeuw en schilderde groene strepen op de vleugels van de vlinder. Van de apen nam de olifant wat paars en schilderde paarse stippen naast de groene strepen. En van de slang nam de olifant wat geel om de vleugels af te maken. Van zichzelf nam de olifant ook wat en verfde het lijfje van de vlinder mooi rood. Zo, dat was dat. De olifant borg zijn kwast weer op in zijn rugzak.

‘Ohhhhhhh,’ riepen alle dieren toen ze naar de vlinder keken. De vlinder schrok, wat was er aan de hand. Was het niet mooi? ‘Ohhhhh, wat ben je mooi geworden’, riepen de dieren. ‘Zo’n mooie vlinder hebben we nog nooit gezien!’ ‘Ja, echt?’ vroeg het vlindertje. Snel vloog het naar de beek om in de weerspiegeling van het water te kijken naar zijn nieuwe vleugels. ‘Ohhhh, wat prachtig’, riep het vlindertje blij. Het waren inderdaad de mooiste vleugels ter wereld. De dieren namen afscheid van het vlindertje omdat ze nog een heel eind terug moesten lopen naar huis. Ze kregen allemaal een dikke zoen van het vlindertje.

Het vlindertje was vanaf toen nooit meer verdrietig. Iedere dag vloog ze even naar het beekje om in het water te kijken naar haar mooi vleugels en haar glanzende rode buikje. Het was het mooiste vlindertje van het grote kleurenbos.

Post navigation