Ollie en Olliver zijn in de boomhut aan het spelen. Olliver kijkt met zijn verrekijker of hij nog mooie vogels ziet. Dat doet hij wel eens vaker. Want hij is gek op vogels. Vooral grote vogels. Die vindt hij heel interessant. Maar als ze heeeeeeel groot zijn vindt hij ze ook wel weer een beetje eng. Maar Olliver doet altijd een beetje stoer dus zegt hij het nooit als hij iets eng vindt.
Ook nu is Olliver met de verrekijker aan het kijken of hij mooie vogels ziet. Ollie ligt dromerig naar de lucht te kijken. En naar de wolken die voorbij drijven. ´Wauw´, gilt Olliver, kijk nou eens. ´Tjonge zeg´, dat is een vreemde vogel met dat paars en geel. Huh, met paars en geel, vraagt Ollie. Dat heeft ze nog nooit gezien. Laat mij eens kijken Olliver. En Ollie kijkt ook eens met de verrekijker. Dan moet Ollie heel hard lachen. Wat lach je nu Ollie? En Ollie moet nog harder lachen. Dat is toch geen vogel, gekkie. Dat is een luchtballon. Kijk maar eens goed. Dan zie je dat er een mandje onder aan de luchtballon hangt. En Oliver kijkt en kijkt. En ja, nu ziet Oliver het ook. De luchtballon komt iets dichter bij. Oliver kan nu zelfs zien dat er twee mensen in het mandje staan. En ze zwaaien! ‘Kijk, ze zwaaien naar ons, Ollie.’ En Ollie en Oliver zwaaien terug.
Dat lijkt Ollie en Oliver ook wel spannend in zo´n mandje onderaan zo´n luchtballon. En de rest van de middag dromen ze over luchtballonnen en waar ze naar toe zouden willen vliegen.
Waar zou jij naar toe willen vliegen?