Een gevaarlijk avontuur

Thomas en zijn muizenbroertjes liggen in bed. Ze hadden al lang in dromenland moeten zijn, maar ze waren klaarwakker. ‘Thomas… ik kan niet slapen,’ klaagt het jongste muisje. ‘Ik ook niet,’ piept zijn broertje. ‘Hm, ik eigenlijk ook niet,’ antwoordt Thomas. ‘Kunnen we geen spannend avontuur beleven?’ vraagt het jontgste muisje. ‘Kom op jongens, we gaan de molen verkennen.’

Thomas springt uit zijn bed en zijn broertjes gaan achter hem aan. ‘We moeten wel oppassen, want het is nu licht. De molenaar is vast al op,’ waarschuwt hij. ‘En… zachtjes doen, want pappa en mamma slapen!’ Ze sluipen de slaapkamer uit naar het winkeltje en het zakkenzoldertje. Gelukkig, er is geen mens te zien. Trip, trip,trip… gaat het, de trap op naar de graan- en de maalzolder.

Op de maalzolder staat de deur naar de stelling wijd open. De stelling is een groot balkon, dat helemaal rondom de molen loopt. Daar willen de muisjes naar toe. Maar… dan moeten ze eerst de maalzolder oversteken. Dat iss gevaarlijk, want de molenaar is daar aan het werk. De muisjes trillen van spanning. Ze hebben zich verstopt achter een dikke balk van de trap.

Thomas gluurt voorzichtig om een hoekje… niks te zien. ‘Nu,’ fluistert hij. Ze rennen over de zolder naar buiten… vlak voor de voeten van de molenaar. Die ziet niets, hij is zo druk bezig. Gelukkig maar! Buiten adem komen ze op de stelling aan. ‘Nou zeg, jij bent ook een mooie,’ piept één van de broertjes tegen Thomas. ‘De molenaar trapte ons bijna plat. Had je hem niet gezien?’ ‘Nee, sorry hoor.’

Oh, kijk eens wat een prachtig uitzicht!’ Ze lopen voorzichtig naar de rand van de stelling. Dat is hoog. Je kan over de daken van de huizen heen kijken. Ze zien de school met alle kinderen, die op het plein speelen. Mensen zijn boodschappen aan het doen of gaan naar hun werk. Auto’s en fietsen rijden op de straat. In de verte zien ze de toren van de kerk. Een trein rijdt voorbij. De muisjes kijken hun ogen uit!.

Ze trippelen over de stelling naar de achterkant van de molen. ‘Oh… Thomas, wat is dat?’ vraagt één van de broertjes. ‘Dat is een wiek,’ legt Thomas uit. ‘Een molen heeft vier wieken. De wind zorgt ervoor dat ze gaan draaien en daardoor kan er graan gemalen worden.’ Nu staan de wieken stil. De muisjes kijken omhoog. De wiek gaat helemaal tot in het topje van de molen, de nok noemen we dat. Dat moet ook, want zo vangt hij veel wind. ‘Het lijkt wel een trap.’

Thomas, durf jij naar boven te klimmen?’ piept het jongste muisje. Thomas kijkt naar boven: dat is toch wel héél erg eng. Zou hij dat durven…? Hij is de oudste, dan moet hij ook de dapperste zijn! Hij loopt naar de wiek, klimt er in en begint zijn weg naar boven. Oh, als dat maar goed gaat! Steeds hoger en hoger en hoger gaat het.
Halverwege kijkt het muisje even naar beneden. Dat had hij beter niet kunnen doen. Hij wordt er duizelig van. Gauw klautert hij weer verder. De twee broertjes kijken en wijzen omhoog. ‘Aahh, oohh. Wat gevaarlijk!’ roept het kleinste muisje. Als hij maar niet valt.’ Ze houden elkaar stevig vast.

Eindelijk is Thomas helemaal boven. Hij houdt zich met zijn pootjes goed vast aan de latten van de wiek. Naar beneden kijken durft hij niet meer.
En wat er toen gebeurde…?!
Door de wind begonnen de wieken heel langzaam te draaien. Niet alleen de wieken, nee… ook Thomas draaide mee. Hij piepte van angst: ‘Help, ik wil er af!’ Even stond hij helemaal op zijn kop. Daarna ging de wiek langs de andere kant weer naar beneden. De kleine broertjes zagen het ook. Ze kregen er pijn van in hun buik. Toen de wiek weer beneden was, riepen de kleine muisjes: ‘Springen Thomas, …nu!’

Thomas nam een duik van de wiek naar de stelling. Zijn broertjes vingen hem op. Met z’n drieën duikelden en rolde-de-bol-der-den ze over de stelling. Boem! …tegen de muur van de molen. Het duurde even voordat ze op konden staan. ‘Au, oh, mijn hoofd,’ jammerde Thomas. ‘Had ik het maar nooit gedaan. Ik voel me draaierig en misselijk. Ik wil nooit meer de dapperste zijn!’ Het jongste muisje bekeek het hoofd van zijn oudste broer. Er zat een enorme buil op. ‘Doet het erg pijn? Je moet er thuis maar een nat washandje op leggen.’

Zo goed en zo kwaad als het ging trippelden de muisjes weer naar huis. Ze waren erg geschrokken. Het was een heel gevaarlijk avontuur dat ze hadden beleefd. Moeder Sara en vader Piep sliepen nog, toen ze thuis kwamen. Vlug en stil glipten de twee oudste muisjes hun bed in. Het kleinste broertje maakte een washandje nat en legde dat op het hoofd van Thomas, precies op de grote buil. ‘Morgen is het vast al een heel stuk beter,’ fluisterde hij. ‘Ga maar lekker slapen.’ Tegen de avond werden de muisjes wakker. ‘Lekker geslapen, jongens?’ vroeg Sara. ‘Ja, mam,’ piepten de muisjes. Van de buil op het hoofd van Thomas was haast niets meer te zien. ‘Ik droomde dat ik boven in de wieken van de molen zat!’ vertelde hij. ‘Gelukkig dat dat maar een droom was. Stel je voor… ‘ zei Sara. Thomas keek naar zijn broertjes, legde een vinger tegen zijn mond en zei zachtjes: ‘ Sshht, niks zeggen hoor. Het was zo’n gevaarlijk avontuur.’

Post navigation