Harry, Joep van de Poep en de eekhoorn

Dit is een verhaal van Harry de dikke kater. Hij beleeft veel leuke avonturen. Lees maar snel verder, hij zal je er alles over vertellen…

We zijn een weekend weg geweest. Lida en haar man, zoon en schoondochter hadden een bungalow gehuurd, En Joep en ik mochten mee. ‘Jullie mogen alle twee mee, als jullie wel netjes bij elkaar blijven’, had Lida gezegd. ‘Ik heb geen zin om naar een vlieg te gaan zoeken.’

De bungalow stond midden in het bos. Joep en ik hadden plechtig beloofd dat we ons zouden gedragen. Kunnen we heus wel hoor. De man van Lida, Piet, reed de auto. Lida zat voorin. Tijgertje, het katje van Lida ging natuurlijk ook mee. Tijgertje en ik lagen lekker op de achterbank op een stapeltje handdoeken. Joep zat op mijn staart. Erik, de zoon van Piet en Lida, en Monique, de vriendin van Erik, reden in hun eigen auto achter ons aan. Na een uurtje rijden kwamen we bij de bungalow aan. Hij lag inderdaad midden in het bos. De auto’ s werden uitgeladen en de spullen opgeruimd.

De kachel brandde en het was lekker warm binnen. Tijgertje en ik gingen op een groot kussen vlak voor de kachel liggen. Joep lag tussen ons in. We hadden een prachtig uitzicht door de grote ramen. We keken zo het bos in. Bos is toch anders dan park. Er staan hele andere bomen in. Deze bomen zijn veel hoger en hebben geen bladeren. Aan de bovenkant van de boom zitten wel takken, maar daar zitten een soort naalden aan. Het zijn net kerstbomen maar dan hoger in de lucht en met een kale stam.

Na het eten vond ik het tijd worden om eens in het bos te gaan kijken. Joep ging met me mee. Tijgertje niet. Tijgertje is dol op Monique en ze lag eindelijk bij haar op schoot. ‘Harry ga je niet te ver’, zei Lida, ‘het is nog allemaal erg vreemd hier’. Ik beloofde het. We liepen de bungalow uit. Over het pad door de tuin kwamen we in het bos. De grond van het bos voelde ook anders aan mijn voetjes. Zachter, veel zachter. Tussen de bomen lagen allemaal kleine bruine dingetjes. ‘Dat zijn dennenappels’, zei Joep, ‘die groeien aan dennenbomen. Hier in het bos staan allemaal dennenbomen. De naalden uit de dennenbomen vallen ook op de grond, vandaar dat de grond zo zacht aanvoelt’.

We liepen een stukje verder het bos in. Plotseling zagen we een eekhoorntje. Die zie je ook al niet bij ons in het park. Het eekhoorntje zat op zijn gatje en had iets tussen zijn voorpootjes. Het leek een soort nootje waar hij aan knabbelde. Ik zakte een beetje door mijn pootjes en lag met mijn kop op de grond. ‘Harry’, vroeg Joep, ‘je gaat toch niet op dat eekhoorntje jagen?’ ‘Ja wel hoor’, zei ik, ‘eekhoorntjes horen in bomen en niet op de grond. Ik ga hem een boom injagen’. Ik begon al een beetje met mijn kontje te schudden, klaar voor de aanval. ‘Eekhoorntjes zijn veel sneller dan dikke katers’, grapte Joep. ‘Ze kunnen ook veel beter in bomen klimmen dan jij’. ‘O, ja, o, ja, nou dat zullen we nog wel eens zien’, zei ik, en ik rende op het eekhoorntje af.

Het eekhoorntje schrok, liet zijn knabbeltje vallen, en rende weg. Zo, die is snel, dacht ik nog. Na een klein stukje over de grond, rende het eekhoorntje een boom in. Ik er achteraan. Het eekhoorntje rende hard en ik dus ook. Ik keek niet meer om me heen. Ik keek alleen nog maar naar het eekhoorntje. Hoger en hoger rende we de boom in. Opeens rende het eekhoorntje naar de zijkant van de boom en was verdwenen. Ik rende er achteraan. Ik rende ook naar de zijkant, nam de bocht en…….zat vast ! Met mijn hele kop zat ik vast in het gaatje van het eekhoorntjesnest. Het eekhoorntje zat binnen in het nest en begon te lachen. ‘Ha, ha, stomme kat, je kan echt niet met me mee naar binnen hoor’.

‘Harry, kom naar buiten’, riep Joep, ‘kom op, laat dat eekhoorntje met rust en kom naar buiten met je kop’. Even was het heel stil. ‘Joep’, zei ik een beetje in paniek, ‘Joep, ik zit vast, ik kan niet meer terug met mijn kop’. ‘Stel je niet aan Harry, kom op, we moeten naar huis’, mopperde Joep. ‘Het gaat echt niet hoor’, piepte ik, ‘ik zit klem’. Het eekhoorntje lachte nog steeds. ‘Ja, dan moet je maar niet op eekhoorntjes jagen, eigen schuld’. ‘Je moet me helpen’, zei ik, ‘je moet me helpen om los te komen’. ‘Hallo’, zei het eekhoorntje, ‘ik moet helemaal niets. Ik zit veilig en jij zit vast’. ‘Zou je me dan alsjeblieft willen helpen’, vroeg ik netjes. ‘Misschien wel en misschien niet’, gaf het eekhoorntje als antwoord.

‘Bedenk iets Harry, bedenk een list’, riep Joep aan de andere kant van de boom. ‘Dat is makkelijk gezegd als je vrij rond vliegt, maar als je kop vast zit gaat dat niet zo snel’. Opeens bedacht ik me toch iets. ‘Meneer Eekhoorn’, vroeg ik, ‘woon jij hier?’ ‘Ja’, zei het eekhoorntje, ‘en dat wil ik graag zo houden, zonder lastig gevallen te worden door vervelende dikke katers’. Ik slikte een naar antwoord in. ‘Meneer eekhoorn’, ging ik verder, ‘wil je ook wel eens naar buiten?’ ‘Ja, natuurlijk’, antwoordde het eekhoorntje, ‘buiten moet ik naar eten zoeken voor mijn winter voorraad’. ‘Meneer eekhoorn’, vroeg ik toen, ‘ga je me nog helpen?’ ‘Nee’, zei eekhoorntje, ‘je zoekt het zelf maar uit’.

Een tijdje was het stil. ‘Meneer eekhoorn’, begon ik weer, ‘als je mij niet helpt, kun jij niet meer naar buiten’. ‘Eigenlijk zitten we dan alle twee opgesloten. We zullen dan alle twee verhongeren, jij net zo goed als ik’. Daar schrok het eekhoorntje van, daar had hij nog niet aan gedacht. ‘Je hebt gelijk’, zei het eekhoorntje, ‘ik zal je wel moeten helpen. Ik heb nog lang niet genoeg winter voorraad. Ik moet naar buiten kunnen’. ‘Oké’, begon het eekhoorntje, ‘hou je kop stil’. Ik knikte, alsof ik iets anders kon dan mijn hoofd stil houden.

Met zijn kleine voorpootjes pakte hij zijn eigen staart. Hij haalde zijn kleine handjes een voor een langs zijn staart. ‘Wat doe je’, vroeg ik. ‘Aan de staart van eekhoorntjes zit een soort vet’, vertelde het eekhoorntje, ‘Dat is om de krul erin te houden. Het heet eekhoorntjesstaartenvet. Met het eekhoorntjesstaartenvet ga ik je kop insmeren’, en hij begon gelijk. Met zijn kleine pootjes bracht hij overal op mijn kop een beetje eekhoorntjesstaartenvet aan en smeerde het uit. Na een tijdje was mijn hele kop vet, bah. Ik probeerde om los te komen uit het gat. Het ging nog steeds niet. ‘Je moet even geduld hebben’, zei het eekhoorntje, ‘het moet eerst een beetje intrekken’.

Een poosje was het stil. Opeens stond het eekhoorntje op. Hij kwam vlak bij me staan. ‘Zo, nu is het tijd voor actie’, zei het eekhoorntje. Hij kwam nog dichter bij me staan. Met zijn staart kriebelde hij in mijn neus. ‘Wat doe je’, protesteerde ik, ‘hou op man, dat kriebelt’. Het eekhoorntje lachte, ‘dat moet ook’, zei hij. Ik voelde dat het ging komen en ik kon er niets tegen doen, ik moest niezen!! Ha,…ha,….ha….SNIES! Mijn kop schoot los en ik was weer buiten. Door het niezen en het eekhoorntjesstaartenvet was ik los gekomen. Even schudde ik mijn kop, poeh he, dat was even wat. Het eekhoorntje lachte tevreden. ‘Zo’, zei hij, ‘en nu nooit meer achter eekhoorntjes aan gaan hoor’. Ik bedankte hem voor zijn hulp. Zonder hem was ik nooit los gekomen.

Joep vloog om mijn kop. ‘Het is gelukt’, riep hij, ‘het is gelukt’. ‘Goed plan Harry, goed plan’. Ook Joep bedankte het eekhoorntje. Langzaam gingen we weer naar beneden. Ik was blij dat ik weer op de grond stond. He, he, wat een angstig avontuur.

Toen we binnen kwamen in de bungalow stond Lida op. ‘Harry wat zie je er uit. Je hele kop is vet en je stinkt een uur in de wind. Ik wil het niet weten’, zei ze, ‘waar je bent geweest, maar als je je voortaan niet gedraagt mag je nooit meer mee’. En toen moest ik in bad. Bah, ik haat in bad gaan. ‘Maar het moet toch’, lachte Joep, ‘het is je eigen schuld, had je maar niet achter het eekhoorntje aan moeten gaan. Had je maar naar je vriendje Joep moeten luisteren’. ‘Fijn vriendje hoor’, die Joep, kon ik nog net zeggen voordat Lida zeep op mijn kop deed, bah.

Post navigation