Dit is een verhaal van Harry de dikke kater. Hij beleeft veel leuke avonturen. Lees maar snel verder, hij zal je er alles over vertellen…
We hadden een logé. Tijgertje logeerde bij ons. Tijgertje is het katje van Lida. Tijgertje is tof. Ze is maar een heel klein katje, maar toch al 10 jaar oud. Ze staat hoog op haar pootjes en heeft hele kleine voetjes. Ze heeft streepjes, bruin en donker bruin en lichtbruin met een beetje rood en grijs met wit. Van alles wat dus. Ze kijkt met grote verbaasde ogen de wereld in. Als ze gaat zitten op haar gatje, met haar pootjes recht en haar staartje er omheen, is ze beeldschoon en super schattig. Ze schrikt van alles en is overal bang voor. Maar ze is ook heel nieuwsgierig. Daardoor kun je dus heel erg met haar lachen.
We hebben de boel goed geregeld. Ik ben twee keer zo groot als Tijgertje en ik ben een kater. Ik ben dus de baas. Dat vindt Tijgertje niet erg hoor. Ze is veel te bang om alleen het park in te gaan. Ze was zelfs even bang voor Joep van de Poep. Maar niet lang hoor. Toen ik vertelde dat Joep mijn vriendje is, vond ze het eigenlijk wel leuk.
Samen gingen we het park in. Tijgertje liep met een grote boog om het kippenhok. Toen we over het laantje naar de sloot liepen stond Tijgertje ineens stil. Er lag een heel klein torretje op de grond. Tijgertje rook aan het torretje. Het torretje bewoog en tijgertje schrok. Met vier pootjes tegelijk deed ze een sprong naar achteren. Gekke Tijgertje, bang voor een torretje. Het torretje lag weer stil. Tijgertje liep er weer naar toe. Om toch maar een beetje stoer te zijn tilde ze haar voorpootje omhoog. Ze gaf een paar kleine snelle tikjes naar het torretje. Haar koppie had ze de andere kant opgedraaid en haar ogen waren dicht. Weer sprong ze met vier pootjes tegelijk een stukje opzij. Domme Tijgertje, dacht je nou echt dat je op die manier het torretje had geraakt. Lachend zijn we maar doorgelopen.
We kwamen Joep tegen. ‘He, Joep ga je mee naar de sloot’, vroegen wij. ‘Ja, ok, dat is goed,’ zei Joep, ‘maar eerst even m’n pootjes wassen.’ Dat blijf ik toch knap van Joep vinden. Hij staat op zijn achterpootjes en wast zijn voorpootjes. Dan gaat hij op zijn voorpootjes staan en wast zijn achterpootjes in de lucht. Zonder om te vallen, knap hoor. Joep had dus zijn pootjes gewassen en ging op mijn staart zitten.
Met z’n drieën liepen we naar de sloot. Joep moest ook lachen om het verhaal van Tijgertje en het torretje. Bij de sloot zat een man. Hij zat op een klein stoeltje. Hij had een stok in zijn hand. Er zat een draadje aan de stok en dat lag in het water. Die man is vissen aan het vangen, zei Joep. Naast de man stond een bakje. In het bakje zaten stukjes brood en stukjes kaas. Aan de andere kant van de man stond een emmertje. Over het emmertje lag een doekje. ‘Weet je wat er in dat emmertje zit’, zei Joep, ‘daar zitten de visjes in die de man al gevangen heeft. Hij doet een stukje brood of kaas aan het haakje dat aan het draadje zit. Dat gooit hij voorzichtig in het water. De visjes eten van het brood of van de kaas, de man haalt het draadje omhoog, en het visje is gevangen. Hij doet de visjes in het emmertje en het doekje erover heen, zodat ze niet meer kunnen ontsnappen’.
Het water liep in mijn mond toen ik dacht aan zo’n lekker visje. Ik kreeg er honger van. ‘Wij zouden best zo’n visje lusten, he Tijgertje.’ Tijgertje likte haar bekkie af en knikte. Joep en ik gingen bij de man kijken. Tijgertje niet, ze bleef in de bosjes zitten kijken, op een afstandje. Het emmertje rook inderdaad naar vis. Voorzichtig probeerde ik, of ik het emmertje kon omgooien. Het ging niet.Veel te zwaar. De man had mij inmiddels gezien. ‘Hallo grote kater, niet aan de vis komen hoor,’ zei de man. Ik draaide een beetje om zijn benen heen, maar hij duwde me weg. ‘Ga jij maar ergens anders spelen,’ zei hij tegen mij.
Joep kwam me te hulp. Hij vloog heel vervelend om het hoofd van de man. Hij probeerde nog op zijn neus te gaan zitten. Het lukte niet. Terwijl Joep om het hoofd van de man vloog, probeerde ik nogmaals het emmertje om te gooien. Dat lukte niet maar het doekje viel er wel af. In het emmertje zaten wel 5 visjes. Heerlijk, maar ik kon er nog steeds niet bij, omdat de man mij wegschopte. Joep kreeg een mep van de man. Hij kwam in het gras terecht. ‘Au,’ zei Joep, ‘ik stop er mee hoor Harry.’
Samen liepen wij terug naar Tijgertje in de bosjes. ‘Jullie doen het ook verkeerd,’ zei Tijgertje. ‘O, JA,’ reageerde Joep. ‘Moet je haar horen, zo’n katje van niks zal het beter weten.’ ‘Doe jij het dan, als je het zo goed weet.’ ‘Okee,’ zei Tijgertje. Ze stond op en liep naar de man. Ze liep niet naar de visjes, nee, ze liep naar de andere kant. De kant waar het bakje met brood en stukjes kaas stond. Een stukje naast het bakje, ging ze zitten. Gewoon zitten. Mooi zitten. Op haar gatje, voorpootjes keurig recht en haar staartje er netjes omheen gedraaid.
Als Tijgertje zo zit, is ze beeldschoon. Ze keek niet naar de man. Ze keek naar het water. Er gebeurde niets. Er gebeurde een hele tijd niets. De man had Tijgertje allang gezien, maar deed ook niets. De man keek steeds vaker naar Tijgertje en begon te praten. ‘Hallo, kleine poes, kom je bij me kijken.’ Tijgertje bleef gewoon mooi zitten. De man boog een beetje naar opzij en gaf Tijgertje een aai over haar kop. Tijgertje bleef gewoon mooi zitten. Joep en ik waren al iets dichterbij gekomen Ik was al bijna bij het emmertje. We begrepen waar Tijgertje mee bezig was. De man begon Tijgertje nog meer te aaien en zachtjes tegen haar te praten. Tijgertje gaf een heel klein aaitje terug. ‘Wil jij wel een stukje kaas,’ vroeg de man aan Tijgertje. Tijgertje gaf weer een klein aaitje terug. De man pakte uit het bakje een stukje kaas. Hij gaf het aan Tijgertje. Ze nam het niet aan. ‘Kom maar kleintje,’ zei de man, ‘hier heb ik een lekker stukje kaas voor je.’ Hij legde het stukje kaas in het gras. Tijgertje rook er voorzichtig aan, maar at het niet op.
De man was zo druk bezig met Tijgertje, dat hij niet merkte dat ik bij het emmertje was aangekomen. Ik zat onder het stoeltje. Tijgertje stond op. De man had zijn arm flink uitgestrekt om haar te kunnen aaien. Tijgertje draait een beetje om de arm en hand van de man. Ze aaide een beetje terug. Ze is op haar allerliefst. Een klein stukje verderop ging ze weer zitten. Op haar allermooist. De man probeerde weer met een stukje kaas om haar dichterbij te krijgen. Tijgertje wilde geen stukje kaas. Toch wilde de man haar aaien. Hij strekte zijn arm nog verder en nog verder en raakte met een vinger net haar oortje. En toen…..kwam Tijgertje iets omhoog en…gaf drie kleine felle tikjes tegen de vinger van de man. Terwijl ze mepte keek ze met haar koppie de andere kant op, maar ze sloeg dit keer echt wel raak. De man schrok, trok zijn hand terug en………..toen, viel het stoeltje om !!! En toen het stoeltje omviel, kieperde ook het emmertje met visjes om. Bingo !! Tijgertje rende weg, terug naar de bosjes. De man lag in het gras, half in het water. Op zijn vinger zat een dikke kras, er kwam bloed uit.
Razendsnel pakte ik twee visjes in mijn bek en rende terug naar de bosjes. De man schreeuwde nog naar ons.. ‘vuile rotkatten’!! Maar hij kon er niets meer aan veranderen. Ik had m’n visjes. Joep vloog me achterna. ‘Dat katje van niks, is zo gek nog niet,’ lachte hij. ‘Goed gedaan,’ Tijgertje, ‘dat was een slim plan.’ In de bosjes hebben Tijgertje en ik ieder een visje opgegeten. Heerlijk. Joep niet, Joep lust geen vis.
Toen we uitgegeten waren, zijn we terug naar huis gelopen. Weer kwamen we het torretje tegen, en weer sprong Tijgertje met vier pootjes tegelijk opzij. Gekke Tijgertje. Maar toch ook wel slimme Tijgertje. Ik zei het al, Tijgertje is tof.