Harry, Joep van de Poep en Arie en Dirk

Dit is een verhaal van Harry de dikke kater. Hij beleeft veel leuke avonturen. Lees maar snel verder, hij zal je er alles over vertellen…

De volgende dag gingen we weer op pad. We zaten nog steeds in de bungalow midden in het bos. Tijgertje, het katje van Lida bleef binnen. Eindelijk kreeg ze eens de tijd om bij Monique op schoot te zitten. Monique is de vriendin van Erik. Erik is de zoon van Lida en haar man Piet. Het zijn allemaal grote mensen. Tijgertje is dol op Monique.

Joep, mijn vriendje de vlieg, en ik gingen het bos in. Het was mooi weer en het zonnetje scheen. ’s Nachts had het geregend en er lagen wat plassen hier en daar. We liepen het pad van de bungalow af en kwamen in het bos. Het is anders in het bos. Anders dan in het park. Er zijn hier heel andere vogels. Sommige vogels tikken op de stam van een boom. ‘Dat zijn spechten’, zei Joep. Sommige vogels fluiten niet maar roepen ..Koekkoek! Toen ik dat voor de eerste keer hoorde keek ik verbaasd in het rond. Daar, waar ik vroeger woonde, hadden ze ook zo’ n vogeltje in huis. Hij woonde in een houten huisje. Het huisje hing aan de muur en tikte. Soms kwam het vogeltje naar buiten. Dan ging er een deurtje open en het vogeltje kwam op een soort uitschuifbaar stokje de kamer in. Hij riep dan…Koekkoek, koekkoek, soms wel twaalf keer achter elkaar.

In het bos zag ik niet van die houten huisjes hangen maar ik hoorde toch echt..Koekkoek. Toen ik het geluid van de koekkoek hoorde, kreeg ik een vreemd gevoel in mijn buik. Het klonk ook zo erg naar vroeger. Daar had ik het ook heel fijn. Even stond ik stil om terug te denken, hoe zou het met ze zijn, zouden ze me erg missen ? Vast wel, wie wil er nou niet zo’ n lief en schattig katertje als ik, hi, hi.

Tevreden met mijn leventje liep ik achter Joep aan. Door het bos lopen is leuk. We kwamen bij de sloot. Tenminste……gisteren was het nog een sloot. Vandaag was het meer een droge greppel. Er zat geen water meer in de sloot. ‘Dat is gek’, zei Joep, ‘waar is al dat water gebleven, het heeft vannacht nog geregend. De sloot had vol met water moeten staan’. ‘Laten we gaan kijken Harry’. We volgden de droge sloot een eindje het bos in. Toen kwamen we bij een bruggetje. We liepen het bruggetje op. Zo konden we wat verder weg kijken. De sloot was verderop ook droog en ging met een boog de hoek om. Verder konden we dus niets zien.

Aan de andere kant van de sloot liepen we verder. We kwamen bij de bocht en gingen de hoek om. Toen zagen we het. Het water van de sloot werd tegengehouden door een dam. Aan de andere kant van de dam was een klein meertje ontstaan. Tussen het meertje en de droge sloot lagen allemaal boomstronken en takken. Heel kunstig op elkaar gelegd en met modder dicht gesmeerd. ‘Wie doet nou zoiets’, vroeg ik aan Joep. ‘Bevers’, zei Joep, ‘dat doen alleen bevers’. ‘Bevers houden van kleine meertjes om in te zwemmen. Ze zijn bruin met kleine pootjes en een platte staart. Hun tandjes zijn groot, net als bij konijntjes. Bevers knagen aan kleine boompjes en takken. Ze knagen net zo lang tot de boompjes omvallen. Van die boomstammetjes maken ze dammen. De dammen smeren ze met modder dicht zodat er geen water meer doorheen kan, slim he?’ ‘Ja’, zei ik, ‘maar door hun dam, staat onze sloot zonder water en dat is zielig voor de vissen en de eendjes’. ‘Dat is ook zo’, antwoordde Joep, ‘daarom zal straks de boswachter wel komen om de dam weg te halen’. Boswachters letten op dat soort dingen.

We liepen naar de dam. Aan de kant van het meertje was een bever bezig met het smeren van modder. Hij deed met zijn pootjes wat modder tussen de takken. Met zijn platte staart sloeg hij de modder glad, net zolang tot alle gaatjes dicht waren. Het was wel een grappig gezicht. Naast de dam, op de kant zat nog een bever. Hij zat op zijn gatje. Met een pootje grabbelde hij wat gras bij elkaar. Zijn andere pootje hield hij tegen zijn oortje.
‘Hallo’, zei ik,’ik ben Harry en dit is Joep, wat ben je aan het doen?’ ‘O, hé, hallo’, reageerde de bever verschrikt, ‘ik ben Dirk en dat daar is mijn vader, Arie’. ‘Ik verzamel gras. Gras moet door de modder om het steviger te maken’. ‘Moet je dan je vader niet helpen met het platslaan van de modder’, vroeg Joep. Het lijkt me best wel zwaar werk voor hem.
‘Ja, ja, eigenlijk wel hoor’, zei Dirk, ‘eigenlijk moest ik het zware werk doen. Mijn vader laat me zien hoe je een goede dam moet bouwen en hij geeft niet zo gauw het werk uit zijn handen. Ik mocht altijd alleen maar kijken. Vanmorgen zei hij dat ik echt mee mocht helpen met bouwen. Ik heb ook meegewerkt met het knagen aan de boomstammetjes. En ik heb ook geholpen met de takken op zijn plaats leggen. Maar met de modder ging het fout. Ik ben uitgegleden….zo plons het water in’. ‘Dat is toch niet zo heel erg’, reageerde ik, ‘jullie bevers wonen toch in het water’. ‘Ja, je zegt het goed, knikte Dirk, we wonen in het water maar niet.. onder.. water. Ik niet in ieder geval. Ik kan daar niet goed tegen. Mijn hoofd moet boven water blijven. Ik krijg altijd oorpijn van onder water’. ‘O, vandaar dat je nu steeds met je pootje tegen je oortje aan zit’, stelde Joep vast. ‘Ja, het doet zeer’, zuchtte Dirk, ‘van het vallen in het water heb ik nu weer oorpijn. Het doet echt heel zeer. Arie, mijn vader heeft gezegd dat ik maar aan de kant moest gaan zitten, dan droogt het misschien eerder op maar het helpt nog steeds niets’.

De vader van Dirk, bever Arie was van de dam gestapt. Hij kwam bij ons zitten. ‘Het is wat met die jongen, het is wat’, mompelde hij. We stelden ons voor aan Arie en zaten nog wat te kletsen. Arie vond het heel vervelend voor Dirk dat hij zo veel pijn had maar het werk moest toch doorgaan. ‘Een dam moet de zelfde dag nog dichtgemaakt met modder, anders spoelt het water er doorheen en drijven de takken weg,’ vertelde Arie ons. ‘Maar je mag hier helemaal geen dam bouwe’n, zei Joep, ‘de boswachter zal straks wel komen en de dam weghalen’. ‘Ja’, antwoordde Arie, ‘dat weet ik wel maar vaders moeten toch hun zonen leren hoe ze een dam moeten maken’. Nou, dit was een erg mooi plekje om het uit te proberen. Beetje dom, dacht ik, nutteloos werkje vandaag dus. Ze bouwen een dam maar weten dat hij gelijk weer wordt weggehaald. Nou volgens mij ben je dan knap stom bezig. Maar dat zei ik maar niet tegen de bevers.

In de verte zagen we de boswachter al aan komen. Het was een aardige man. Ik ben even om zijn benen heen gelopen. Hij mompelde wat in zichzelf. ‘Zo, zo, moest er weer een dam gemaakt. Moest er weer een vader aan zijn zoon laten zien hoe dat in zijn werk gaat. Nou mooi hoor, dan kan ik hem nu weer weghalen’. De boswachter liep naar de dam en begon de takken en boomstronkjes weg te halen. Terwijl hij bezig was stroomde er al water door de takken. Na een kwartiertje was er van de dam niets meer over. Het water stroomde gewoon weer in de sloot en het kleine meertje was verdwenen.

‘Toch altijd jammer’, zei Arie, ‘altijd weer is het jammer dat het gesloopt moet worden. Het was zo’ n fijn meertje. Nou ja, andere keer beter’. De boswachter kwam naar ons toe. Hij keek naar Dirk. Dirk zat nog steeds met zijn pootje tegen zijn oortje. Dirk zag een beetje bleekjes om zijn neus. Dat kwam van de pijn. ‘Wat is er met jou aan de hand’, vroeg de boswachter. Het is altijd wel aardig dat mensen aan ons wat vragen maar we kunnen toch geen antwoord geven, dus is het zinloos. De boswachter bukte en tilde Dirk op. Hij bekeek het oortje en zei, ‘och jongen toch, wat heb jij een ziek oortje. Wat zal jij een pijn in je oortje hebben’. Bijna knikte Dirk. De boswachter legde Dirk tegen zijn dikke jas aan. Dirk vond het wel fijn. De warmte van de dikke jas van de boswachter deed hem goed. Hij bleef stil liggen. Hij was echt een beetje ziek van de oorpijn. De boswachter zei, ‘jij moet naar de dierenarts’. ‘De dierenarts kan jouw oortje beter maken maar dan moet je wel een nachtje blijven’. Het kon Dirk niets meer schelen wat er met hem ging gebeuren, als de pijn maar weg ging. De boswachter liep langzaam, met Dirk tegen zich aan, weg.

Nog even draaide Dirk zijn koppie naar ons toe. Hij zag er zielig uit. Zijn vader Arie kon natuurlijk niet met hem mee en dat maakte hem verdrietig. Helemaal alleen moest Dirk met de boswachter mee en dat is niet leuk hoor. Toen ze de hoek om waren keek ik naar Arie. Ook Arie stond verdrietig te kijken. Hij had een beetje natte oogjes. Helemaal alleen achterblijven is namelijk ook niet zo leuk. Hij veegde zijn oogjes droog, alsof er niets aan de hand was. ‘Flink zijn’, zei hij tegen zichzelf. ‘Dit is het beste voor Dirk’. ‘Ik kon hem niet helpen maar misschien de dierenarts wel. Nu komt hij misschien eindelijk eens van die oorpijn af. Afwachten maar. Het is zo weer de volgende morgen toch’, sprak hij zichzelf moed in, terwijl hij nog een keer zijn pootjes over zijn oogjes haalde. ‘Zorgen, altijd zorgen met zo’ n jongen, mijn jongen, mijn jongen toch’, mompelde Arie, en hij verdween in een holletje aan de waterkant.

Ook een beetje verdrietig liepen Joep en ik naar de bungalow terug Daar was het warm en gezellig. Ik keek om me heen en was blij dat ik in ieder geval al die lieve mensen gewoon om me heen had. Knus ging ik bij Lida op schoot liggen. Ze aaide me en ik knorde terug, terwijl Joep op mijn staart in slaap viel.

De volgende dag zijn Joep en ik gelijk naar het holletje van Arie gegaan. Arie zat op de zelfde plek keurig te wachten. Hij straalde van geluk. ‘De boswachter heeft Dirk net terug gebracht, riep hij vrolijk, de dierenarts heeft een heel klein buisje in het oortje van Dirk geplaatst. Daardoor kan al het vuil van de oorontsteking weglopen. De dierenarts heeft gezegd dat daar de pijn van kwam. Op deze manier is het opgelost. Hij mag alleen niet onder water’, ging Arie verder, ‘maar dat kon hij toch al niet. Dan kreeg hij toch altijd al oorpijn van’. ‘Waar is hij nu dan’, vroeg ik. ‘Hij moet een paar dagen lekker in ons holletje blijven en een beetje verwend worden’, zei Arie, ‘maar dat komt wel goed hoor’. ‘Ik ga allemaal lekkere hapjes voor ons klaarmaken. Dan maken we het gezellig. Dan gaan we een beetje feestvieren omdat we weer met z’ n tweeën zijn, dat we weer bij elkaar zijn, begrijpen jullie dat’, vroeg Arie. ‘JA HOOR’, riepen Joep en ik in koor, ‘dat begrijpen wij heel goed’. ‘Ga maar lekker naar Dirk toe en doe de hartelijke groeten van Joep en Harry’.

Lees morgen meer verhalen van Harry en Joep van de poep.

Post navigation