Het vreemde vriendinnetje

Ergens, heel ver hier vandaan,is het grote dierenbos. Het ligt dicht bij een hele grote zee. In het bos wonen Lizzy beer en Bobby beer met vader en moeder beer. Natuurlijk wonen ze er niet alleen. Er wonen nog meer dieren: leeuwen, tijgers, wolven en apen. Alle dieren zijn vriendjes van elkaar. Lizzy is het vriendje van Lotje aap. Bobby is het vriendje van Leo leeuw. Ze hebben altijd dolle pret samen. Verstoppertje spelen, dat is het leukste spelletje.

Op een dag ging Lotje naar Lizzy. ‘Zullen we samen spelen?’ Natuurlijk had Lizzy daar zin in. ‘Mam, mag het?’ vroeg ze aan moeder beer. Die vond het wel goed. Ze was een beetje lui en wilde graag een middagdutje doen. ‘Niet zo lang wegblijven, hoor,’ riep ze nog. Maar Lizzy en Lotje waren al weg. Moeder slaakte een diepe zucht en ging lekker in het zonnetje liggen. Zingend rende Lizzy en Lotje door het bos.

Onderweg kwamen ze Bobby en Leo tegen. Die keken naar de grond. ‘Hebben jullie iets gevonden,’ vroegen Lizzy en Lotje nieuwsgierig. ‘Ja,’ zie Bobby, ‘kijk, hele rare voetafdrukken. Ze zijn niet van een dier uit ons bos.’ Het waren voetafdrukken naast elkaar. ‘Net alsof iemand springt,’ zei Lotje. Dat was raar, ze begrepen er niets van. ‘Lotje, klim jij eens in die boom.’ Lotje was de beste van het bos in het bomen klimmen. Razendsnel zat ze bovenin.

Ze kon een heel eind kijken. Opeens gaf ze een gil. ‘Ik zie iets, ik zie iets!’ ‘Wat dan,’ riepen de anderen. Lotje kwam naar beneden. ‘Het is bruin en het springt.’ ‘Ik ben ook bruin,’ zei Bobby. ‘Ja, maar jij springt niet.’ ‘Wel hoor, kijk maar.’ Bobby sprong naar Lotje toe. Leo werd ongeduldig. ‘Wat heb je nou gezien?’ ‘Nou, het was bruin en het liep niet, het sprong.’ Lotje deed voor wat ze gezien had. De anderen wilden het ook zien. Bobby en Lizzy klommen in de boom. Leo werd een beetje verdrietig, hij kon niet in de boom klimmen. Hij was een leeuw.Bobby en Lizzy zagen niets meer.

Toen ze beneden waren besloten ze om de sporen te gaan volgen. Ze gingen op weg, helemaal vergetende dat moeder had gezegd dat ze niet zo ver mochten. Na een poosje hielden de sporen op; vlakbij struiken. Dat was raar. Ze bleven alle vier staan. Wat nu? ‘Stil, ik hoor iets,’ fluisterde Lizzy. Ja, nu hoorden de anderen het ook. Het leek wel huilen. Er klonk geritsel in de struiken. Lizzy, Bobby, Lotje en Leo werden nu toch wel een beetje bang. Wat was dat? Niemand wist het. Plotseling sprong er iets uit de struiken. Van schrik begonnen ze allemaal te gillen.

Ze zagen een dier dat ze nog nooit eerder hadden gezien. ‘Wie ben jij?’ vroeg Bobby. ‘En waarom huil je?’ ‘Ik ben Jumpie, en ik ben mijn vader en moeder kwijt.’ Dikke tranen liepen over Jumpie’s wangen. ‘Oh, wat zielig,’ zei Lizzy. ‘Ik ben Lizzy, en dat is mijn broertje Bobby. Dat is Lotje en dat is Leo. Wat ben jij voor een dier?’ ‘Ik ben een kangaroe,’ snikte Jumpie. ‘Een kangaroe? Nooit van gehoord,’ zei Leo. ‘Waar kom je vandaan? En hou nou eens op met dat huilen.’ Lizzy vond het maar zielig. Ze gaf Jumpie haar zakdoek. Jumpie veegde zijn tranen af. ‘Hé, wat doe je nou? Je stopt mijn zakdoek in je buik.’ ‘Dat is mijn buik niet, dat is mijn buidel,’ zei Jumpie. Daar snapten de anderen niets van. Een buidel op je buik?

‘Ik ben een kangaroe en ik kom uit Australië.’ ‘Maar hoe kom je hier dan? Australië is hier toch ver vandaan?’ Jumpie begon te vertellen: Ja, Australië is heel ver weg. Je kan er alleen maar komen met een boot of het vliegtuig. Jumpie was met zijn vader en moeder op vakantie, op een hele grote boot. Een cruiseschip noemden ze dat. Het is een boot met heel veel kamers, en er is zelfs een zwembad. Net een hotel, maar dan op het water. Er waren veel dieren op de boot. Ze hadden allemaal vakantie en voeren naar allerlei verschillende landen. Zo kwamen ze ook bij het grote dierenbos. Iedereen ging van boord. Ook Jumpie en zijn ouders. Jumpie was, alleen, een eindje het bos in gelopen. Toen hij terug wilde wist hij de weg niet meer.

‘Nou, dan ben jij een sufferd. Je moet ook niet alleen weggaan,’ zei Leo. ‘Hebben alle kangaroe’s zo’n rare buik?’ vroeg Lizzy. Ze vond het maar raar. Jumpie werd boos. ‘Ik zei toch: het is geen buik, het is een buidel. Kijk, je kan er van alle in bewaren. Kleine kangaroe’s zitten bij moederkangaroe’s in de buidel. In Australië hebben meer dieren een buidel.’ Daar wilden de anderen mee van weten. ‘Nou, je hebt een koala, een buideleekhoorn, een buidelwolf, een buidelmol.’ ‘Hebben die allemaal net zo’n buidel als jij?’ Leo kon het haast niet geloven. Hij vond het vreemd, maar het leek hem wel handig.

Jumpie begon weer zachtjes te huilen. ‘Ik wil naar mama!’ snikte hij. ‘Stil, niet meer huilen,’ zei Bobby. ‘Wij weten hier de weg. We zullen je wel naar de boot brengen.’ ‘We mogen niet alleen naar het strand van mama,’ zei Lizzy. Dat was waar; wat nu? ‘Dan gaan we toch aan mama vragen of ze met ons meegaat.’ Ze gingen samen op weg. Lizzy en Lotje probeerden net zo te springen als Jumpie. Dat lukte niet. Jumpie probeerde te lopen, maar hij kon beter springen. Ze hadden dolle pret. Gelukkig huilde Jumpie niet meer.

‘Stoute kinderen, waar komen jullie vandaan?’ Daar stonden de moeder van Lizzy en Boby. En ook de moeders van Lotje en Leo. ‘We lopen jullie al een hele tijd te zoeken,’ zeiden ze boos. ‘Mama, niet boos zijn; kijk, dit is Jumpie. Hij was verdwaald.’ Lizzy duwde Jumpie naar voren. ‘Jumpie?’ zei mama beer. ‘Waar heb je hem gevonden?’ Ze vertelden het hele verhaal aan de moeders. ‘Och, arm ding,’ zei mama beer, en sloot Jumpie in haar armen. De moeders waren niet boos meer. Met z’n allen brachten ze Jumpie naar de boot.

Jumpie’s ouders waren heel erg ongerust. Ze wilden net het bos in gaan om Jumpie te zoeken. Wat waren ze blij, toen ze Jumpie weer zagen. Jumpie moest beloven dat hij nooit meer alleen weg zou gaan. Bobby, Lizzy,Lotje en Leo kregen van moeder kangaroe een dikke zoen. Dat was wel even schrikken. Bobby en Leo hielden niet zo van zoenen. Toch waren ze wel een beetje trots.

Ze mochten van de kapitein het schip bekijken. Wat was dat groot. Er waren hele mooie kamers. Het mooiste vonden ze het zwembad. Na een poosje klonk er getoeter. Iedereen die niet aan boord hoorde, moest eraf. De boot ging weer vertrekken. Jumpie ging met zijn ouders bij de railing staan zwaaien. ‘Ik heb je zakdoek nog,’ riep Jumpie. ‘Mag je wel houden,’ riep Lotje terug. De boot voer langzaam zee op. Met de zakdoek van Lotje zwaaide Jumpie net zolang tot hij Lizzy, Bobby, Lotje en Leo niet meer kon zien.

Post navigation