Robbie Rups

Het was een mooie zonnige dag toen Robbie Rups wakker werd. De blaadjes van de bomen om hem heen zagen er lekker sappig uit en Robbie had wel zin in een ontbijtje. Hij kroop naar een lekker groen blaadje en begon te knabbelen. Toen hij zijn buikje vol had gegeten ging hij eens even op zijn gemakje op de tak zitten en keek hij in het rond.

Onder aan de boom hipten een paar konijntjes. Robbie zou ook wel een konijntje willen zijn want konijntjes konden heel hard lopen en ze hadden zo’n lekker zacht velletje. Robbie vond konijntjes lief.

Verderop in de boom zat een roodborstje te tsjilpen. ‘Was ik maar een rood borstje, dan kon ik ook van die gezellige tsjilpgeluidjes maken en dan had ik ook zo’n mooi rood borstje en van die zachte veertjes!’, dacht Robbie. En kijk. Daar verderop stond een hert van het malse gras te snoepen. Een hert is zo groot en sterk en hij heeft van die mooie grote bruine ogen. Ja, een hert wou Robbie ook wel zijn.

Maar het mooiste vond hij toch wel de vlinder. Want die had mooie kleurtjes, hele zachte vleugeltjes én hij kon vliegen. ‘Oh, was ik maar een vlinder! Al kon ik maar voor één dagje een vlinder zijn, dan was ik al gelukkig!’riep Robbie uit. ‘Domme Robbie, klonk er ineens een stem, je zúlt op een dag en vlinder zijn. Weet je dat dan niet?’ Het was Hugo de uil die een tak verderop zat te doezelen. ‘Hoe kan dat nou! , riep Robbie. Ik ben een rups, hoe kan ik nou een vlinder worden! Jij bent een uil en jij wordt toch ook geen hert of een konijn!’ ‘Je zult het zien. Ooit op een dag zul je een vlinder zijn’, zei Hugo en toen vloog hij weg. Robbie moest er de hele dag aandenken. Die rare uil met z’n malle praatjes! Een rups die een vlinder wordt, stel je voor!

Die avond was Robbie heel erg moe en hij voelde zich een beetje raar. Hij had zo’n gek kriebelgevoel in zijn buik! Hij zocht veel langer dan anders naar een plekje om te slapen. Het moest precies goed zijn. Waarom, wist hij zelf niet zo goed. Toen hij het eindelijk had gevonden voelde hij weer die rare kriebel in zijn buik. En hé wat was dat ineens? Er kwam een mooi zilverachtig draadje uit zijn lijfje! Zonder dat iemand hem ooit verteld had hoe dat moest begon Robbie van dat draad een lekker holletje te spinnen, helemaal om zich heen. Hij spon en hij spon, net zolang tot hij niet meer naar buiten kon kijken. En toen was hij zo ontzettend moe, zo moe dat hij zijn ogen niet meer open kon houden. Hij viel in een hele diepe slaap viel.

Toen hij wakker werd voelde hij zich heerlijk uitgeslapen. Hij wilde zich uitrekken maar…… Wat was dat nou! Het leek wel of hij sprietjes op z’n kop had gekregen en lange dunne pootjes en………….. Vleugels! ‘Oh ik droom! Ik droom dat ik een vlinder ben!’ dacht Robbie. Maar hij voelde dat hij echt wakker was. Hij droomde helemaal niet! Het holletje wat hij had gemaakt was nu wel een beetje krap geworden en hij wurmde zich eruit. Nu kon hij pas echt z’n vleugeltjes uitvouwen en zichzelf bekijken. OOHH, wat was hij mooi! Wat een mooie vlinder! Zou hij nu ook kunnen vliegen?

Robbie probeerde het heel voorzichtig maar het ging zó gemakkelijk dat hij al gauw vrolijk in het rond vloog. ‘Ik ben een vlinder! Ik ben een vlinder!’ riep hij uit. Hij was zo ontzettend blij en gelukkig dat alle andere dieren omhoog keken als hij langs kwam vliegen. Ook Hugo de uil zag hem voorbij komen. ‘Nou, wat had ik je nou gezegd?’riep hij lachend. ‘Ja maar hoe kán dat nou Hugo? Hoe kan het dat ik ineens een vlinder ben?’ ‘Beste Robbie, zei Hugo. Alle rupsen worden eens een vlinder. Het is een van de mooiste dingen die de natuur heeft bedacht. Wees er maar trots op jongen.’

Nou, reken maar dat Robbie trots was. Trots en héél gelukkig!

Post navigation