De rozentuin

Lang geleden leefde er aan de rand van een grote stad een straatveger die Bakti heette. Hij woonde daar in een zelf gebouwd, armzalig hutje in de buurt van een vuilnisbelt. Als straatveger verdiende hij maar een karig loontje waar hij nauwelijks van kon leven. Toch mopperde hij niet hoewel hij eigenlijk veel liever tuinman had willen worden, want hij hield erg veel van bloemen en planten. Maar het was een vak dat je eerst moest leren en die kans had hij nooit gehad. Hij kon niet eens lezen of schrijven! Ach ja, prachtige bloemen en planten te kunnen kweken was zijn hartewens. Daarom had hij rond om zijn hutje ook allemaal bloemetjes geplant.

Soms gooiden de mensen zomaar hun planten weg als ze er genoeg van hadden. Dan nam Bakti ze mee naar zijn hutje en verzorgde ze zó goed dat ze weer gingen bloeien. Daarom zag het er bij zijn schamele hutje altijd vrolijk uit. Als hij klaar was met het straatvegen, keek hij ook graag naar de mooie tuinen van de rijke mensen. Wat stonden daar prachtige bloemen en planten! De tuinlieden joegen hem meestal weg en sommigen plaagden hem ook wel eens. Ze vroegen dan spottend hoe het met zijn “bloemenkwekerij” ging. Dan trok Bakti lachend zijn schouders maar op en ging weg.

Op een warme namiddag zat Bakti op een bankje voor zijn hutje een beetje te soezen. Hij had in zijn tuintje gewerkt en de bloemen begoten. Rondom hem gonsden de bijen die nog druk in de weer waren om honing te verzamelen. Langzaam viel hij in slaap en droomde………. Ja, hij droomde dat hij voor het hek van een prachtige tuin stond toen er opeens een statige oude heer kwam aangelopen die de poort voor hem opende.

“Kom binnen Bakti.” zei hij vriendelijk. “Bekijk mijn tuin maar eens goed. Hoe vind je m’n bloemen?” Met grote ogen zag Bakti de mooiste tuin van zijn leven. Wat een prachtige kleuren hadden de bloemen daar! Hij duizelde er van. “Het is een warme dag.” zei de heer wederom. “Zou je mijn bloemen willen begieten? Kijk, daar is een gieter.” Sprakeloos van blijdschap knikte Bakti. Gauw pakte hij de gieter en begon de bloemen te besproeien. Wat was de tuin groot en telkens waren er weer nieuwe perken met allerlei soorten bloemen die hij nog nooit eerder had gezien. Maar het vreemde was dat het water in de gieter niet op raakte! O, wat heerlijk om altijd in deze prachtige tuin te mogen werken! Zou hij het durven vragen?

Bakti draaide zich om, maar de statige heer zag hij niet meer. Och, hij was natuurlijk bij de poort blijven staan terwijl Bakti steeds verder de tuin was ingelopen. “Ik durf het eigenlijk ook niet te vragen.” dacht Bakti. “Ach, al is ’t maar voor dit ene keertje dat ik hier mag helpen, nou dan is het toch fijn. Ik heb tenminste een in mijn leven in de mooiste tuin van de wereld mogen werken. Zo zal het paradijs er ook uitzien.” “Mooi zo, Bakti.” hoorde hij opeens de stem van de statige heer weer. “Je hebt je werk goed gedaan. Hier is nog één bloem die je begieten moet en dan ben je klaar.”

Bakti had hem niet horen aankomen. De heer van de tuin stond bij een klaterende fontein en wees naar een prachtige, grote, witte bloem. O, ’t leek of de kelkbladeren licht uitstraalden, zo wit waren ze. Vol bewondering knielde Bakti bij de bloem neer. “Vind je deze bloem mooi?” vroeg de oude heer vriendelijk. Sprakeloos knikte Bakti. “Dan krijg je als beloning voor je werk één van de zaden van deze bloem of heb je liever tien goudstukken? Je mag kiezen.” Nou, je weet hoe arm Bakti was en met de tien goudstukken kon hij zeker een eigen bloemenwinkeltje beginnen en in een behoorlijk huis wonen. Maar Bakti dacht er niet aan. Hij was zo betoverd door de schoonheid van de bloem dat hij die voor geen goud wilde missen. “Geeft u me maar het zaadje van deze bloem alsjeblieft.” zei hij zacht. “Goed, beste jongen, dan krijg jij dit zaadje. Verzorg het goed, want dit is het zaad van een hemelse roos.” sprak de oude heer ernstig en reikte hem het zaadje aan. Net toen Bakti het zaadje had aangepakt, flitste er een fel licht door de tuin………..

Bakti schrok overeind. Verbaasd keek hij om zich heen. Hé, hij zat op het bankje voor zijn hutje! Waar was de tovertuin gebleven? Doch toen begreep hij dat het maar een droom was geweest. Hij had natuurlijk zitten slapen! Spijtig zuchtte hij even. Ach ja, zulke tuinen bestonden natuurlijk ook niet echt. Toch was het een heel mooie droom die hij nooit vergeten zou. Zijn hand hield hij nog steeds stevig gesloten alsof hij er het zaadje in vast pakte. Bakti lachte er zelf om en opende zijn hand om zichzelf te bewijzen dat alles maar onzin was. Toen viel zijn mond open van verbazing! Want dáár, in zijn hand, lag het zaadje waarvan hij gedroomd had!

Een hele tijd zat hij toen doodstil en kon ’t maar niet begrijpen. Hoe was dat mogelijk? Had hij niet per ongeluk een zaadje uit zijn eigen tuintje opgeraapt voor hij op de bank in slaap viel? Hij kon het zich niet herinneren. “Weet je wat.” dacht hij. “Morgen vroeg zal ik het zaadje planten en dan zie ik wel wat eruit groeit.” Vanaf die dag haastte Bakti zich na zijn werk vlug naar huis om zijn bloemen te verzorgen. Hij stond nu niet meer te kijken naar de tuinen van de rijke mensen in de stad. Die waren immers niets vergeleken met zijn droomtuin! De tuinlieden, die eraan gewend waren hem bij de tuinpoorten weg te jagen, misten hem zelfs een beetje. Ja, eigenlijk hadden ze het best leuk gevonden dat hij hun werk zo bewonderde. “We hebben hem misschien te vaak geplaagd en nu is hij boos geworden.” dachten ze. “Wat zou die malle straatveger eigenlijk aan het doen zijn?”

Nou, wij weten wat Bakti deed. Urenlang zat hij bij het plekje waar hij het zaadje geplant had te wachten wat er zou gebeuren. En zie, na zeven dagen kwam er warempel een zacht-groen sprietje uit de grond! Het plantje groeide voorspoedig en weldra was het zeker een halve meter hoog. “Het is een stevige plant.” dacht Bakti. “En wat een mooie groene bladeren heeft het. Zo’n plant heb ik nog niet in mijn tuintje. Zouden er ook bloemen aankomen?” Door al de extra zorg die hij de laatste tijd aan zjin tuintje besteedde begonnen nu ook de andere planten weelderig te bloeien. De boeren en marktlui die dagelijks, op weg naar de stad, langs zijn hutje kwamen, bleven soms staan om zijn tuintje te bewonderen. Bij Bakti stonden de bloemen niet keurig in perkjes bijeen maar alles groeide door elkaar. ’t Was alzo een bonte kleurenpracht van allerlei soorten.
“Het is best mooi.” vonden de voorbijgangers. “En eens iets anders dan die strakke perken waar de bloemen soort bij soort staan. Het is zo speels en vrolijk.

Op een dag merkte Bakti dat er een stengel begon te groeien tussen de bladeren van zijn vreemde plant. “O, er komt dus ook een bloem aan!” riep hij blij. En zo was het. Aan de stengel kwam een grote knop en vanaf die dag kreeg Bakti ook iedere avond een kleine bezoeker. Het was een nachtegaal die in een wilgenboompje kwam zingen. Hoe ontroerend mooi zong deze kleine vogel! Enige dagen later, toen Bakti heel vroeg wakker werd, was de knop opengebarsten en daar stond in volle pracht een schone roos uit de droomtuin! Ze straalde een zacht licht uit en een lieflijke geur zweefde door de lucht. De tranen van blijdschap rolden Bakti over de wangen toen hij vol bewondering neerknielde bij de roos. Zijn hart juichte van geluk over dit wonder van schoonheid. O, wat voelde hij zich nu rijk! Ja, de arme straatveger bezat de mooiste bloem van de hele wereld! De droom was geen droom! Er bestond echt een tovertuin ergens ver weg of misschien wel dichtbij……. Bakti wist er van, hij was er geweest!

Hoe lang hij daar op zijn knieën had gezeten wist hij niet. Hij kwam tot zichzelf toen er een boerenkar langs ratelde en de voerman hem een groet toeriep. “Hé, goede morgen Bakti! Moet je niet naar je werk vandaag? Worden de straten niet meer geveegd of ben je ziek?” “Ook goede morgen, Mattis. Nee, ik ben niet ziek maar kijk toch eens wat een mooie bloem ik nu in mijn tuintje heb!” “Ach jij, met je bloemen.” bromde de boer. “Je komt nog te laat op je werk, weet je dat wel.” Maar toen zag hij de roos en zijn mond viel open van verbazing. Met een ruk hield hij zijn paard in. “Wat is dat voor een wonderlijke bloem? O, wat is die mooi! Het lijkt of ’t licht uitstraalt, zie je dat?” “Ja,” zei Bakti lachend. “Het is een roos uit de tovertuin, Mattis.”

Andere kooplui die ook op weg naar de markt waren, konden op het smalle weggetje langs ’t huisje van Bakti niet voorbij de boerenkar van Mattis. “Hé, wat is hier aan de hand?” riepen ze en kwamen eens kijken. Ook zij stonden vol verbazing bij de prachtige bloem en luisterden naar het vreemde verhaal van Bakti over de tovertuin en de statige heer uit de droom, welke eigenlijk helemaal geen droom geweest kon zijn. Want het zaadje had hij toch echt gekregen en daar was deze bloem uit gegroeid. Bakti vertelde ook hoe elke avond een nachtegaal zijn mooiste liedjes was komen zingen sinds er een knop aan de stengel kwam. De boeren en kooplui schudden ongelovig het hoofd. Maar hier stond het bewijs. Want een bloem die het zonlicht weerkaatste en daardoor zelf licht uitstraalde, bestond in de hele wereld niet. Zou er dan echt ergens een paradijs bestaan? “Maar mensen!” riep een koopman. “We moeten zorgen dat we vlug op de markt komen, het is al laat! En jij Bakti, moet ook naar je werk, anders wordt je nog ontslagen en van een roos alleen kun je niet leven.” Ja, dat was waar. “Pak je bezems en manden maar gauw, dan mag je met mij op de kar meerijden naar de stad.” zei Mattis. Zo kwam Bakti nog nét op tijd op zijn werk.

Omdat hij zo gelukkig was floot hij vrolijke wijsjes en bezemde de straten op de maat van de muziek. De mensen moesten lachen om die malle straatveger en vroegen zich af hoe het mogelijk was dat iemand die zulk vuil werk deed en zo arm was, toch zo blij kon zijn. Maar wie op de markt kwam kreeg van de kooplui het verhaal te horen over de wondermooie bloem die in Bakti’s tuintje bloeide. Nieuwsgierig ging iedereen naar het hutje van de straatveger. Nee maar, zo iets moois hadden ze nog nooit gezien. Eerbiedig bleven ze op een afstand naar de roos kijken, want het was vast en zeker een toverbloem. De bedienden van de rijke mensen vertelden het verhaal aan hun meesters, die toen ook wel een kijkje wilden nemen. Wat werd het nu druk op het smalle weggetje langs de vuilnisbelt welke naar Bakti’s hutje liep. Mensen te voet, te paard en in prachtige koetsen met lakeiën in kleurige kleding, zelfs de koning kwam een kijkje nemen.

Eerbiedig knielde Bakti neer. Uitstekend, dacht de koning, hij weet dus goed hoe machtig ik ben. Toen zag hij de roos en verrast hield hij zijn adem in. Zijn mond zakte open en zijn ogen rolden bijna uit hun kassen. Wat zag de koning er nu schaapachtig uit! De bloem was nog begeerlijker dan hij had gedacht. De dames en heren van het gevolg slaakten kreten van bewondering. “Magnifiek!” “O, hoe koninklijk! Zie die schitterende uitstraling eens!” “Betoverend! Net een kleine zon!” “Welk een volmaaktheid! Hoe hemels!” “Deze bloem hoort in mijn tuin!” besliste de koning terwijl hij moeite deed om zijn gezicht weer in een strenge plooi te trekken en zijn stem vast te laten klinken.

“Hoeveel moet je er voor hebben, man?” Bakti’s hart klopte hem in de keel en hij kon geen woord uitbrengen. Hij schudde alleen heftig met zijn hoofd. “Wat!” bulderde de koning nu. “Ik zal je in de adelstand verheffen en je krijgt een kasteel met landerijen! Morgen breng je mij de bloem in een pot, begrepen?” Weer schudde Bakti het hoofd. “Vergeving, Majesteit.” stamelde hij. “Deze bloem is niet te koop……..” “Ik duld geen tegenspraak, ik ben de koning! Morgen breng je de roos en daarmee basta, of er staat je iets te wachten!” ziedend van woede liep de koning terug naar zijn koets. Wel heb je ooit, dacht hij, het was nog nooit voorgekomen dat iemand hem iets durfde te weigeren! En zo’n armzalige straatveger had het lef om “neen” te zeggen? Zomaar tegen hem, de koning? En dat terwijl alle hovelingen er bij stonden! Zaten die nu niet stilletjes hem uit te lachen?
O, wat was de koning uit zijn humeur. De hele dag bleef hij grauwen en snauwen. Bevend wrongen de hovelingen zich in allerlei bochten om het de koning maar naar de zin te maken.

Verdrietig bleef Bakti bij zijn bloem zitten. “Ik kan je niet verkopen, nooit. Wat er ook gebeurd.” zuchtte hij en tranen rolden over zijn wangen. Mattis en andere marktlieden die op weg waren naar huis, zagen hem zo treurig zitten en zij probeerden hem te troosten. “’t Is eigenlijk een schande dat de machtigste heren in het land een arme man het enige geluk dat hij heeft ook nog willen afpakken.” zeiden ze verontwaardigd. “Ze hebben alles wat hun hartje begeerd en nog zijn ze niet tevreden.” “Zeg luister eens, Bakti, je hebt toch verteld dat je het zaad van de bloem gekregen hebt als loon voor je werk in de tovertuin.” herinnerde Mattis zich. “Het is tegen de wet dat je iemand zijn rechtmatig loon afneemt, weet je. De koning zal zich toch ok aan die wet moeten houden!” “Ja! Inderdaad dat is zo!” riepen de anderen uit. “De koning kan jou niet dwingen de roos te verkopen die je als loon voor arbeid hebt ontvangen.” “Is dat eerlijk waar?” vroeg Bakti hoopvol. “Dan is alles nog niet verloren. Morgen zal ik de koning vertellen hoe ik aan de bloem gekomen ben.”

De volgende dag stapte Bakti zonder de roos naar de koning. Met knikkende knieën stond hij voor de troon. “Waar is de bloem, kerel? Waarom heb je die niet bij je?” riep de koning ontstemd. En al de edelen en magistraten keken ook heel streng en boos om de koning te behagen. Stamelend en met een trillende stem vertelde Bakti het verhaal over de tovertuin en de statige heer die hem het zaad van de roos had gegeven als loon vor zijn arbeid. Ook zei hij dat niemand hem zijn loon, volgens de wet, kon afnemen. “Loon? Wat voor loon!” schreeuwde de koning. “Je zegt zelf dat het een droom was!” “Ja en neen, Sire, ’t was toch niet helemaal een droom. Anders had ik het zaad van de roos immers niet gekregen.” antwoordde Bakti. “Raadsheren! Wat zeggen jullie daarvan? Is dit een loon?” richtte de koning zich tot zijn edelen en magistraten. “Het was volgens mij gewoon een dagdroom en daarom is het ook geen arbeid die deze kerel daar gedaan heeft.”

De raadsheren keken elkaar beteuterd aan. Ja, hoe zat dat nu? Dat wisten ze ook niet zomaar uit hun hoofd. Wij zullen er ons over moeten beraden. Sire. Het zal niet makkelijk zijn dit uit te zoeken onder de gegeven omstandigheden.” zeiden ze voorzichtig. Toen de koning merkte dat zijn raadsheren een beetje twijfelden, begreep hij dat het niet makkelijk zou zijn om Bakti de bloem zomaar af te pakken. Dat maakte hem nog kwaadaardiger. “Jij bent straatveger, nietwaar? En daarom in dienst van de staat.” zei hij boos. “Ja majesteit.” antwoordde Bakti onderdanig. “Dan mag je ook niet voor een ander meester werken! Weet je dat?” “Maar ik had mijn werk al gedaan, Sire, en ik zat thuis!” zei Bakti verbaasd. “Als je in staatsdienst bent, mag je ook niet in je vrije tijd voor een ander werken. Ha-ha, dat is ook tegen de wet! Daarom ontsla ik je meteen als straatveger!” riep de koning slinks triomfantelijk.” En zie jij maar te bewijzen dat een beloning uit dagdroom-arbeid als loon kan worden beschouwd. Deze hele zaak is belachelijk! Bovendien heb ik jou een koninklijke beloning aangeboden. Ik geloof je verhaaltje over de droom niet. Het zijn allemaal pure leugens!” Verslagen boog Bakti het hoofd. Hoe moest hij nu zijn geld verdienen? “Wel.” vroeg de koning weer. “Geef je mij de roos zoals het een trouwe onderdaan betaamd, of niet?” Met tranen in de ogen schudde Bakti toch z’n hoofd. “Jij ondankbare! Verrader die je bent! Jij vereerd die oude heer uit je droom meer dan je koning!” barstte de koning woedend uit. “Ik geef je nog drie dagen de tijd om je te bedenken. Scheer je weg! Ik wil je niet meer zien! Gooi hem eruit!” De soldaten van de koning grepen Bakti ruw beet en gooiden hem de deur uit en de trappen af……….

Buiten stond het vol mensen die benieuwd waren hoe het zou aflopen met Bakti en zijn bloem. Toen ze zagen dat hij de trappen werd afgesmeten, begrepen ze dat het mis was. De jaloerse mensen waren verontwaardigd over de koppigheid van Bakti. Hoe haalde hij het in z’n hoofd om de koning te durven weigeren? Zo’n kerel als Bakti moest toch inzien dat bepaalde dingen nu eenmaal niet bij zijn stand paste. ’t Was onbegrijpelijk! Anderen hadden bewondering voor hem. Wat een lef had die straatveger! Hij liet zich tenminste niet ringeloren door de machthebbers! Al gauw wist iedereen dat Bakti ontslagen was als straatveger. Dat was heel vervelend. Wie zou er nu voor schone straten en pleinen zorgen? Ze gingen eens vragen aan de burgemeester of dat zomaar kon. “Tja, mensen.” zuchtte de burgemeester. “De koning heeft Bakti zelf ontslagen. Ik kan er niets tegen doen. We zullen wel een andere straatveger moeten zoeken en voorlopig moet iedereen zijn eigen straatje maar vegen……..”

Verdrietig was Bakti naar zijn hutje terug gegaan. Wat nu? Hoe moest hij zijn dagelijks brood verdienen? En hoe zou de hele zaak met de bloem aflopen? De koning zou hem zeker op de één of andere manier de bloem proberen af te nemen. Al gauw kwamen Mattis en de andere boeren en marktlieden hem opzoeken. Ze vonden hem zittend op de grond bij zijn geliefde roos die zo prachig glansde. O, zij begrepen best dat hij die wondere bloem niet kon opgeven, wat er ook gebeurde. “Als ’t mijn bloem was, zou ik net zo handelen als jij, Bakti.” zei Mattis zacht. “’t Is net of de roos jou nu helemaal verlicht.” “Ja, en zo denken wij er ook over.” zei een marktkoopman. “’t Is nu eenmaal zo dat deze bloem in jouw tuintje wilde groeien, maar eigenlijk is haar glans voor ons allemaal. Stel je eens voor dat de roos in de tuin van een rijkaard had gestaan of in de paleistuin van de koning, dan hadden wij er nooit wat van kunnen zien. Wij mogen daar immers niet binnen komen. Ik vind dat de roos hier heel goed staat. Iedereen kan komen kijken. Rijken en armen, landsman of vreemdeling, allen kunnen er van genieten.”

“Ja.” zei Bakti. “Voor mij is de roos een bewijs dat de tovertuin bestaat. En nog nooit heeft iemand mij toegestaan om binnen te komen in een mooie tuin. Zelfs bij de gesloten hekken joegen ze me weg. Alleen de oude heer nodigde mij uit om binnen te komen. En later mocht ik zelf kiezen of ik het zaadje of goud wilde hebben. Ik verkoos het zaad van de roos die mij altijd aan de wondertuin en aan de goedheid van die statige oude man zal blijven herinneren. Weet je, hij vond mij niet te min om in zijn tuin te werken. Dit is wat de koning en al zijn geleerde raadgevers niet kunnen begrijpen.” “Natuurlijk niet, ze hebben alleen maar verstand van macht en veel goud.” schamperde een boer. “En ze zijn bang dat jij met je bloem meer macht krijgt dan zij.” “Zo is het. Maar wat ga jij nu doen om aan je dagelijks kostje te komen?” vroeg een venter. “Dat weet ik nog niet.” zuchtte Bakti. “Hé! Ik weet wat!” riep Mattis. “Er groeit bij de rivier veel riet. Ga er manden van maken en bezems! Die kun je verkopen. Iedereen heeft manden nodig want ze moeten nu hun eigen straatje schoon vegen omdat de koning je ontslagen heeft. Er is nog niemand gevonden die straatveger wil zijn.” Dat was een goed idee.

Met z’n allen gingen ze naar de rivier om riet te kappen en weldra lag er een hele stapel achter het hutje. Bakti bedankte zijn vrienden voor hun hulp en kon zowaar weer lachen. Bijna de hele nacht zat hij manden te vlechten en bezems te binden terwijl de nachtegaal prachtig zong. De volgende morgen ging hij al vroeg op stap naar de markt. De marktventers ruimden een plaatsje voor hem in waar hij met zijn handeltje kon staan. Nou, dat ging geweldig! Alle mensen hadden nu straatbezems en manden nodig. Maar toen de koning hoorde dat Bakti zulke goede zaken deed, werd hij nijdig. Hij wilde dat Bakti geen geld meer zou verdienen en dan nood gedwongen de bloem wel zou verkopen. En nu verdiende hij meer dan hij meer dan hij ooit als straat veger had ontvangen! “Jaag hem weg van de markt!” gelastte hij zijn soldaten.” En neem al de koopwaar die hij nog heeft in beslag.” Bakti had nog twee manden en een bezem over toen de soldaten kwamen. De kommandant las het bevel van de koning voor: het was Bakti verboden om op de markt te verkopen; en als hij het toch deed, zouden ze hem in de gevangenis zetten. Daarna namen ze de overgebleven manden en de bezem in beslag. Bakti stond er een beetje sip bij te kijken. “Ach wat, trek ’t je maar niet aan.” troostte Mattis. “Wij nemen jou manden wel mee en en verkopen ze voor jou. Ga maar gauw naar huis, dan kun je weer riet snijden en nieuwe manden maken voor morgen.” “Ja, maak je maar geen zorgen! Wij helpen je wel!” riepen ook de andere venters. Zo vertrok Bakti naar zijn hutje en ging aan ’t werk. Wat heb ik toch een goede vrienden, dacht hij.

De volgende dag namen de kooplui zijn manden en bezems mee en verkochten die op de markt. Maar de jaloerse mensen vertelden het aan de burgemeester, die het op zijn beurt nodig vond om de koning in te lichten. Die sprong haast uit zijn vel van kwaadheid! “Wel ale donders! Zo verkoopt hij toch nog zijn manden! Spannen dan al die marktlui tegen mij samen! ’t Is een stelletje verraders! Sla de hele boel daar in mekaar! Nu meteen! Vooruit, kommandant, waar wacht je nog op?” brulde de koning en smeet zijn schoen naar de kommandant. Onder leiding van de geschrokken kommandant rukte een troep soldaten uit en sloegen alles op de markt kort en klein. De marktventers en de kopers stoven alle kanten op om zelf geen klappen te krijgen. Alles werd onderste-boven gegooid en vertrapt door de soldaten. Van alle kanten klonk geschreeuw, gevloek en gejammer. Maar de soldaten trokken er zich niets van aan. Ze sloegen alles kapot. Dat was een zware strop voor de marktkooplui. Daarna gingen de soldaten naar Bakti’s hutje. Hij zag ze al aankomen en verschrikt liet hij ’t manden vlechten in de steek en knielde bang bij zijn roos neer. Wat ze ook van plan waren te doen, hij wilde zijn bloem beschermen tegen de ruwe soldaten van de koning.

Daar stormde ze zijn tuintje al binnen. Terwijl ze de bloemen vertrapten, gooiden ze het riet en de manden op een hoop en staken het in brand. Ze gingen ook zijn hutje binnen en sloegen er alles kapot. Een grote soldaat kwam nu op de verbijsterde Bakti af en sloeg hemmet zijn dikke stok op zijn hoofd en rug. “Pas op!” riep Bakti. “Je zult de roos nog raken! Spaar de bloem toch, asjeblieft!” “Wel ja, oproerkraaier!” snauwde de soldaat. “Jammeren hè, om je bloemetje! Laat me niet lachen!” Hij trok Bakti aan z’n haren opzij waarna hij met zijn grote schoenen de rozenstruik vertrapte……………. “Stop!” brulde de kommandant, die bleek werd van schrik toen hij dat zag. “O, jij ellendige soldaat! Daar heb je de bloem vernield die de Koning wilde hebben! Hoe kunnen we nu de Koning onder ogen komen? Hiervoor zal hij ons allemaal laten ophangen! Weet je dat wel?” Verschrikt stonden de soldaten elkaar aan te kijken. Ophangen? Zou de koning hun voor een bloem laten ophangen? Dat was te gek. In een oorlog wilden ze best hun leven geven voor het vaderland en hun koning, maar niet voor een bloemetje. O, neen, dat zeer zeker niet.

Ze draaiden zich dus om en gingen er allemaal vandoor. Hun soldatenjassen trokken ze onderweg ook uit en gooiden die weg. Onthutst zag de kommandant zijn manschappen weglopen. “Kom onmiddellijk terug!” schreeuwde hij bevelend. “Boe!” riepen de soldaten. “Laat jij je maar ophangen, mij niet gezien!” In machteloze woede stampte de kommandant op de grond. Maar toen bedacht hij dat hijzelf ook niet opgehangen wilde worden voor zo’n stommiteit van zijn soldaat. Hij zat lelijk in de puree. Dus sprong hij op z’n paard en vluchtte ook weg, naar een ver vreemd land. Ondertussen lag Bakti met een bloedend hoofd van de vele stokslagen bij zijn geknakte roos op de grond. Nog straalde de bloem zijn wonderlijke glans uit en kon hij de fijne geur opsnuiven. “Waarom moest er toch zo’n strijd zjin om de roos die alleen maar vrede en geluk bracht aan de mensen.” huilde hij wanhopig.

Opeens raakte iemand zijn schouder aan. “Treur niet, mijn zoon.” sprak een vriendelijke stem. Verschrikt stond Bakti op. Voor hem stond de heer uit de tovertuin die hem vriendelijk toe lachtte. “O heer, ik heb niet goed op de bloem gepast en nu is ze geknakt. Ach, had ik ze maar aan de koning gegeven, dan was zij niet gebroken, maar zou nog bloeien als eerst.” stamelde hij verdrietig. “Neen, m’n beste jongen. De bloem zou onmiddellijk verdorren in de handen van de koning.” sprak de heer ernstig. “Want de koning heeft haar niet verdiend. Luister goed Bakti, neem de roos op. Druk haar zacht aan je hart en ze zal weer bloeien, maar dan in jouw hart. En haar zaden zullen ontkiemen in de harten van alle goede, eerlijke en vredelievende mensen en hun geluk brengen.” Toen was hij verdwenen. Bakti knielde neer en nam de geknakte roos in zijn beide handen. “Ik zal je zeker niet hier laten liggen om te verdorren.” fluisterde hij. “Ik neem je mee, overal waar ik ook ben en zal je in m’n hart meedragen, zoals de heer uit de tovertuin gezegd heeft. Maar het is nu voor het laatst dat ik je nog zie.” En heel zachtjes kuste hij de schone roos. Daarna drukte hij haar teder tegen zijn borst en zie…… de roos verdween in zijn hart!

Bakti voelde de lieflijkheid en de vrede van de roos diep binnen in zich. Opeens was zijn verdriet en wanhoop verdwenen! Hij was helemaal niet bang meer voor de kwade koning. Nee, nu was hij voor niemand meer bang! Zo vonden de marktlieden hem. Nadat ze de armzalige resten van hun kapotte kramen en handelswaren bij elkaar gezocht hadden, haastten zij zich naar huis. Vastbesloten om niet meer in deze stad te komen verkopen zolang de koning er nog was. Al de blijdschap over de komst van de koning naar hun stad was helemaal verdwenen. Wat een tiran was dat! Toen zagen ze de rook van het brandende riet bij Bakti’s hutje. “Alle mensen! Wat hebben de soldaten daar gedaan? Wat is er met Bakti gebeurt?” riepen ze en haastten zich om te kijken of ze nog helpen konden. Geschrokken hielpen ze Bakti en deden een verband om zijn hoofd. En ook zij huilden om de vertrapte rozenstruik. O, wat zouden ze die avonden missen dat ze hier zo stilletjes bij elkaar zaten te genieten van de roos en de zingende nachtegaal. Ze blusten het brandende riet en probeerden zo goed en zo kwaad als het ging het vernielde hutje van Bakti weer wat in orde te brengen. “Zou het niet beter zijn dat je van hier weg gaat.” vroegen ze bezorgd. “Straks neemt die boze koning je weer te pakken. Je kunt best bij ons wonen als je wilt.” “Wel nee, dan komen jullie maar door mij in de moeilijkheden en ik ben niet bang voor de koning. Nu kan hij de roos nooit meer kwaad doen.

Als jullie nog even tijd hebben, zal ik je vertellen wat er met de roos gebeurd is.” Ze gingen allemaal op de grond zitten en hij vertelde dat de heer van de tovertuin gekomen was en wat hij had gezegd. “En in ’t hart van ieder goed en vredig mens kan dus het zaad van de roos opbloeien.” besloot Bakti het verhaal. “Dus ook in ons hart?” vroeg Mattis vol verwachting. “O ja, zeer zeker. Ik geloof dat het zaad al in jullie harten is! Want jullie hebben toch de roos gekend en van haar gehouden!” Toen de vrienden van Bakti naar huis gingen, hadden ze allemaal het gevoel dat ze inderdaad het zaad van de roos in hun harten meedroegen.

Wat Bakti was overkomen ging als een lopend vuurtje door het hele land, want de marktventers vertelden het aan een ieder die het maar horen wou. Vooral het verhaal over de kommandant en zijn soldaten die zomaar weggelopen waren en die de koning niet had kunnen vinden al zocht hij het hele land af, vonden de mensen heel amusant. Dat vonden de koning en zijn ministers helemaal niet prettig. Iedereen lachtte hun stilletjes uit, dachten ze. “Pak deze Bakti op!” schreeuwde de koning. “Hij maakt ons allemaal belachelijk met zijn verhalen!” Maar ze konden hem toch niet gevangen houden, want hij was geen dief of slechterik. En zo moesten ze hem weer vrijlaten. “Toch is hij een onruststoker! En het volk gaat steeds meer luisteren naar dat verhaal over de roos uit de tovertuin. Dat moet nu een afgelopen zijn. Jaag hem het land uit!” Zo werd Bakti het land uitgezet.

Maar zijn trouwe vrienden gingen met hem mee. Overal waar ze kwamen, vertelden ze het verhaal van de roos. Ze trokken zo van land tot land. En nu zijn er over de hele wereld al heel veel mensen die de geschiedenis van de roos uit de tovertuin kennen. En allemaal doen ze hun best om goed, eerlijk en vredelievend te zijn, zodat het zaadje van de roos ook in hun harten kan bloeien.

Het is een wonderlijke geschiedenis, vind je niet? Over Bakti’s droom, die eigenlijk geen droom was. En zo is dit sprookje ook niet helemaal een sprookje. Want voor ieder mens die echt zijn best doet liefde en vrede op aarde te brengen, bestaat de Roos uit de Tovertuin werkelijk! Stel je het eens voor dat het zaadje in jouw hartje is ontkiemd en de roos daar kan opbloeien…. Dan ben je het gelukkigste mens op aarde en is er niets wat je niet bereiken kunt of waar je bang voor hoeft te zijn!

Post navigation