Boe is een spookje. Hij woont in een spookhuis met andere spoken. Elke nacht, als de klok twaalf keer slaat, komen ze uit de kast. Dan gaan ze door het huis zweven. Dan hebben ze heel veel lol. Maar niet iedereen heeft veel lol. Boe vindt het niet leuk om de hele tijd rond te vliegen en ‘Boe!, te roepen. Hij leest veel liever boeken. Verhaaltjes waar je om moet lachen. Zoals de verhalen over agent Jan. En de avonturen van de twee clowntjes Remi en Fasol. En nu zit Boe in de oude klerenkast op zolder. Samen met zijn vader en moeder en zijn oom en tante. Ze hebben nu al plezier en kunnen niet wachten tot het twaalf uur is.
‘Zouden er nog mensen komen?’ vraagt tante Krijsje. Ze kan heel hard krijsen. Kunnen we ze lekker bang maken. ‘Ja,’ lacht oom Bibberstem. ‘Dan gaan we heel hard boe roepen en dan rennen ze hard weg. Kan je lachen.’ Maar Boe het spookje zucht. ‘Waarom moeten we toch de hele nacht maar mensen bang maken? Laat ze toch rondkijken.’ ‘Wat? Laten rondkijken?’ krijst tante Krijsje. ‘Ben je helemaal? Ze hebben hier niks te zoeken!’ ‘Maar ze doen toch niks?’ zegt Boe. ‘Daarom juist,’ zegt tante Krijsje. ‘Als ze toch niks doen kunnen ze net zo goed lekker bang worden en hard wegrennen. Hahaha!’ ‘Ik vind het maar flauw,’ zegt Boe. En hij gaat een boek lezen.
‘Wat is er toch met je aan de hand?’ vraagt vader. ‘Ben jij nou een spook?’ ‘Ik heb geen zin om anderen bang te maken,’ zegt Boe. ‘Weet je wat Oma Spook altijd deed als ze geen zin had om mensen bang te maken?’ zegt oom Bibberstem. ‘Ze at van tevoren een pot appelmoes.’ ‘Een pot appelmoes?’ vraagt Boe. ‘Waarom? ‘ ‘Dan kreeg ze een koude keel en dan kon ze heel gemeen krijsen.’ ‘Net als ik,’ zegt tante Krijs en ze begint heel hard te krijsen. Ze stoppen allemaal de vingers in hun oren. ‘Stilte! Het is nog geen twaalf uur.’ Maar moeder heeft het nog maar net gezegd of de klok slaat twaalf keer. ‘Joepie!’ juicht tante Krijs. ‘We mogen beginnen.’
En ze vliegt naar de huiskamer. Oom Bibberstem vliegt achter haar aan en vader en moeder ook. Moeder draait zich om. ‘Ga je mee, Boe?’ Boe kijkt op uit zijn boek. ‘Nee,’ zegt hij. ‘Geen zin.’ ‘Probeer het eens met appelmoes,’ zegt moeder. Maar Boe het spookje wilt geen appelmoes en hij wilt ook niet naar beneden en rondvliegen en heel hard ‘Boe!’ roepen. Terwijl hij leest hoort hij de familie beneden lol maken. Hij hoort het gekrijs van tante Krijsje erboven uit.
Boe gaat wat uit het raam kijken. Dan ziet hij een meneer op het spookhuis afkomen. Zo te zien heeft de meneer het koud. Hij heeft de handen diep in de zakken. Hij heeft geen jas aan. Alleen een sjaal om. Boe hoopt dat de meneer het huis voorbij loopt. Maar dat doet de meneer niet. Hij loopt recht op het huis af. Hij wil er slapen. Voor de deur blijft de meneer staan. Het huis ziet er wel eng uit, denkt de meneer. Maar buiten kan hij ook niet zijn. Daar is het veel te koud. ‘Psst,’ fluistert Boe van boven uit het raam. ‘Meneer!’ De meneer kijkt naar boven. Hij ziet niemand. Boe zwaait. Dan ziet de meneer een arm bewegen. Hij schrikt zich een hoedje en wilt hard wegrennen.
Maar Boe roept, ‘Niet weglopen meneer. Ik wil u niet bang maken!’ De meneer draait zich om. ‘Gelukkig maar,’ zegt hij. ‘Ik ben bang voor spoken. Maar jij ziet er wel leuk uit.’ ‘Ja,’ zegt Boe. ‘Ik wel. Maar beneden zijn mijn vader en moeder. En oom en tante. Die vinden het alleen maar leuk om mensen te horen gillen als ze hard wegrennen.’ De meneer moet lachen. ‘Hahaha! Nou, nu ik jou zie ben ik niet meer bang voor een spook. Kan ik hier vannacht slapen?’ ‘Dat mag wel, maar mijn familie laat u niet met rust.’ De meneer denkt na. ‘Wacht maar,’ zegt hij.
Even later komt hij terug met een groot wit laken. ‘Wat gaat u doen?’ vraagt Boe. ‘Let jij maar eens op,’ zegt de meneer. Hij doet het laken over zich heen en drukt op de bel van de voordeur. Vader en moeder, oom en tante krijsen, lachen en gillen van plezier. ‘Daar heb je er één!’ gilt vader. ‘Joepie!’ bibbert oom Bibberstem. ‘Hoera!’ krijst tante Krijsje. ‘We jagen hem weg!’ lacht moeder. Tante Krijsje doet de deur open. Maar dan schrikt ze zich een aap. Voor de deur staat een spook. En het spook roept heel hard: ‘Boe! bibber! Aaahrg!’ En het zwaait met de armen en loopt recht op ze af. ‘Kom hier!’ roept het spook. Maar vader, moeder, oom en tante vliegen vliegensvlug de trap op naar zolder en vluchten in de klerenkast.
Boe, het spookje is vlug naar beneden gegaan. Als hij beneden is doet de meneer het witte laken van zich af. Boe en de meneer lachen. ‘Wat zijn ze geschrokken hé?’ lacht de meneer. ‘Nou,’ zegt Boe, ‘die komen deze nacht niet meer uit de kast.’ ‘Dat is mooi,’ zegt de meneer. ‘Dan kan ik hier slapen.’ En dat vindt Boe goed. En al snel vallen ze in slaap. En de andere spoken hebben ze de hele nacht niet gezien.