Ollebolle en de lampion

Het begon al een beetje donker te worden buiten. Ollebolle zat op zijn knieën op de bank zodat hij over de rugleuning zo naar buiten kon kijken. ‘Wanneer komen ze nou,’ vroeg hij ongeduldig. ‘Rustig maar, ze komen zo wel,’ zei mama. Weer keek Ollebolle uit het raam. Hij ging op de bank staan en drukte zijn neus plat tegen het raam. ‘Hè Olle!’ riep mama. ‘Moet je die vieze vlek nou op het raam zien! Ik heb ze gisteren net gelapt!’ Met zijn mouw probeerde Ollebolle de vlek nog weg te vegen, maar het werd alleen maar een grotere vlek.

‘Ik geloof dat ik de muziek al hoor!’ zei papa en hij ging voor het raam staan. ‘Waar is mijn lampion?’ schreeuwde Ollebolle uitgelaten. Hij rende door de kamer naar de keuken en op de keukentafel lag zijn mooie gekleurde lampion. Hij griste hem van de tafel en rende de woonkamer weer in. ‘Hij moet nog aan!’ Ollebolle stond te trappelen van ongeduld. ‘Wacht eens even,’ zei papa. ‘Volgens mij heb ik op zolder nog een echte lampion liggen. Eentje waar een kaarsje in moet en niet zo’n raar lampje. Een échte lampion.’

Voordat Ollebolle iets kon zeggen was papa al op de trap naar de zolder. ‘Schiet op, papa!’ riep Ollebolle. ‘De muziek komt al dichterbij!’ Papa had de lampion vlug gevonden. ‘Heb je nog een kaarsje, schat?’ vroeg hij aan mama terwijl hij zijn jas aandeed. Ollebolle deed ook zijn jas aan en vond de ouderwetse lampion wel erg mooi. Veel mooier dan de nieuwe die hij gisteren met mama bij de speelgoedwinkel gekocht had. Mama vond onderin een la van de kast een kaarsje en maakte hem vast in de lampion. Ze stak hem aan en o, wat zag dát er mooi uit! Mama deed een stokje aan de lampion en gaf hem aan Ollebolle. ‘Goed vasthouden, hé.’ Ollebolle glunderde en liep heel voorzichtig naar de voordeur. Het muziekkorps kwam net de straat in lopen.

‘Kom, papa! Gauw!’ Papa en mama liepen ook naar buiten. De hele straat was vol met mensen en achter het muziekkorps begon de lampionnenoptocht. Er liepen al heel veel kinderen en papa’s en mama’s mee. Ollebolle bekeek hun lampionnen. Ze hadden allemaal een lampion met een lampje. Trots keek hij naar zijn lampion. Ha, hij had tenminste een échte lampion. Met één hand hield hij het stokje vast en met zijn andere hand pakte hij papa’s hand en trok hem mee in de optocht. Mama bleef thuis. Ze hield niet zo van de trommels van het muziekkorps. Ollebolle probeerde heel voorzichtig te lopen met de lampion. Hij mocht natuurlijk niet teveel bewegen, want dan kon de lampion in brand vliegen. Maar telkens stootte hij per ongeluk met de lampion tegen iemand aan, of liep iemand anders tegen de lampion aan. Het was ook zo druk!

Het was inmiddels al helemaal donker Al die lampjes, het was zo’n mooi gezicht! Ollebolle keek eens even achterom. Wat liepen er veel mensen mee! Wat een hoop lichtjes! Ollebolle zag niet dat alle mensen stil waren gaan staan en BOEM! Daar botste hij met zijn lampion tegen iemand aan. ‘Pas op!’ gilde hij nog. Maar het was al te laat. De mooie, ouderwetse lampion vloog in brand en voordat Ollebolle er erg in had pakte papa het stokje met de brandende lampion van Ollebolle af en smeet hem in het gras langs de kant van de weg. Daar lag de mooiste lampion van de hele lampionnenoptocht te branden tot er niks meer van over was. Ollebolle stond erbij met tranen in zijn ogen. Papa stond naast hem en sloeg een arm om hem heen.

De lampionnenoptocht liep gewoon door. Alle kinderen keken naar de brandende lampion. Ze slingerden met hun lampionnen en botsten tegen elkaar aan zonder dat hun lampion in brand vloog. ‘Kom Olle, we lopen wel verder zonder lampion,’ zei papa en hij duwde Ollebolle weer naar de optocht toe. Maar Ollebolle wilde niet meer. Zonder lampion was het niks aan. ‘Ik wil naar huis,’ fluisterde hij. ‘Echt?’ vroeg papa. Ollebolle knikte. Papa tilde hem op en zette hem op zijn nek. Zo liep papa naar huis. Ollebolle keek nog eens achterom en zag de sliert met lampjes in de verte. De muziek werd steeds zachter.

Toen ze thuis waren vertelde Ollebolle aan mama wat er was gebeurd. Mama pakte de nieuwe lampion en deed het lampje aan. Ze deed alle lampen in de woonkamer uit, zodat je alleen de lampion nog zag. ‘Dan doen wij onze eigen lampionnenoptocht,’ zei mama. ‘Papa is de trompetter en ik ben de trommelaar.’ Papa deed alsof hij toeterde en mama ging met een lepel op een pan slaan. Zo liepen ze door de kamer en Ollebolle liep er achteraan met zijn lampion. Zo had hij toch nog een echte lampionnenoptocht!

Post navigation