In een wei stond een grote boom. Dat was een slaapboom. Hij was prachtig en had rode en groene bladeren. En verscholen tussen die bladeren hingen zilveren belletjes. Als je onder de boom ging zitten, kon je ze horen klingelen. Ze klingelden een slaapliedje en daar kreeg je zo’n slaap van… Ohhhhhh! Dan begon je te geeuwen en even later sliep je heerlijk in het zachte, groene gras.
Natuurlijk kende niemand die wondermooie slaapboom. Behalve één vrouwtje. Dat was vrouwtje Welterusten. Die boom was van haar.
Op een avond, toen alle kinderen en dieren allang sliepen, kwam er een piepklein manneke langs de slaapboom. Het was kabouter Wakker. Hij strompelde door het gras en steunde met een hand op een stok. Vrouwtje Welterusten zag hem komen. Ze was juist bezig hout te sprokkelen voor haar kookfornuisje.
‘Help je me even deze takkenbos te dragen?’ vroeg ze.
‘Dat gaat niet,’ zei kabouter Wakker.
‘Waarom niet?’ vroeg het vrouwtje.
‘Ik kan het niet,’ zei kabouter Wakker weer.
‘Omdat ik zo verschrikkelijk moe ben.’
‘Ben je dan ziek?’
‘Nee, dat niet. Ik heb zo’n slaap.’
Kabouter Wakker beet op zijn lip. Het huilen stond hem nader dan het lachen. Dat zag vrouwtje Welterusten wel. Toch vond ze het niet aardig dat die kabouter haar niet wilde helpen.
‘Je kunt me best even helpen de takkenbos te dragen,’ zei ze een beetje boos. Je mag dan in een zacht bed slapen.’
‘O nee, o nee, dat help niet,’ zei hij verdrietig.
Hij slikte een paar maal en frommelde zenuwachtig met een zakdoek.
‘Het is niet zo eenvoudig als het lijkt. Een gewone kabouter stapt in zijn bed en valt in slaap, maar ik niet. Ik heb al in geen jaar geslapen.’
Daar stond vrouwtje Welterusten wel even van te kijken. Een jaar niet geslapen. Dat was om den drommel geen grapje. Nu ze een goed naar de kabouter keek, kon ze het wel aan hem zien. Zijn ogen stonden zo flets en de randjes eromheen waren rood.
‘Ik ben er zo moe van,’ zei kabouter Wakker met trillende stem.
‘En toch wil de slaap niet komen. O, o, wat moet ik doen? Er is in het hele kabouterland geen enkele dokter, die me kan helpen.’ ‘Dat is naar,’ zie het vrouwtje op begrijpende toon.
‘Kom maar met mij mee, want ik heb een slaapboom. En die boom brengt je in slaap, daar kun je vast van op aan.’
Kabouter Wakker kon moeilijk geloven, wat het vrouwtje hem vertelde. Toch liep hij met haar mee naar de boom.
‘Ga maar onder de takken zitten,’ zei ze lief.
‘Dan hoor je klokjes klingelen en dan komt de slaap…’
Kabouter Wakker ging onder de boom in het gras zitten en toen hoorde hij inderdaad de klokjes klingelen.
Het klonk zo mooi en teer, dat hij met open mond zat te luisteren.
Plots gebeurde er iets: kabouter Wakker begon te geeuwen. ‘ohhhhhhh…ohhhh…ahhhhhhh!’ geeuwde hij.
Z’n ogen vielen dicht en hij viel in slaap.
Het zal nog wel een poosje duren, voor hij wakker wordt.
Want als je een jaar niet geslapen hebt, dan moet je veel inhalen.